Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/108

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

92 Daar dient gewogen en gewikt, Want heusch niet ieder is geschikt, Al kan hij reeknen, schrijven, lezen, Hij moet toch ook een kerel wezen Die zoo wel eens wat heeft beleefd, En eenige ervaring heeft. Hoor verder. Komt 'r 'n troontje vrij, En denk je: „das wel iets voor mij, Met andre baantjes wou 't niet lukken, Wie weet of dit niet... ('t lot heeft nukken!)" Dan zoek je dalijk — do it now! — Een elegante, nette vrouw. De koning heerscht bij Gods gena. Dat staat zoo vast als algebra. De gratie Gods doet hem regeeren; Maar wil hij werklijk iets presteeren, Iets extra-fijns — dan bidde hij Er mooie, flinke kindren bij. Zoo luidt dan 't vroede vorstenwoord. Verneemt het, volkren, zegt het voort! Verdwijn' de Republiek in 't duister, Verschijn' de Vorst in vollen luister, Van Gode zelf ten dienst gewijd... Nu knielt, en prevelt...: Majesteit!

47. PRINSEN-RIJM. (De Duitsche kroonprins dicht in Ueber Land und Meer: „Wir stehen still auf Posten lm Arme das Gewehr; lm Westen und im Osten Viel Feinde und viel Ehr.")

Dus niet slechts op den zwaarde Is 's prinsen oog gericht, Hij doolt ook in den gaarde Der Muzen, en hij dicht.