Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/156

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

VI.

LETTEREN. 1. VAERS.

Een rijke oom, nog wars van 't sterven, Een oud en zieklijk man, Bezat een schaar begeerige erven, (Toekomstige erven, dan). Hij had geen vrouw en ook geen kindren, En, onder ons gezegd, Opdat zijn geld niet zou vermindren, Had hij 't secuur belegd. Zijn neven, nichten, achterneven, En -nichten, enz. Behandelden hem allen even Eerbiedig. Zooals 't hoort. Zij waren soms haast al te vrindlijk, Ze liepe' 'm achterna, Zelfs d' allerkleinsten, nauwlijks zindlijk, Die lachte' 'm toe: „Da-da!" Wanneer ze hem ten eten vroegen, Of op een theepartij, Was 't of z' 'm op de handen droegen, Zoo hartlijk waren zij. Hij kreeg de heerlijkste gerechten, En koffie toe, met room; En allen schenen ze te vechten Om d' eereplaats: naast oom. Wanneer hij iets stond te betoogen, Zeer met zichzelf voldaan, Dan hoorden ze 'm met stralende oogen En vol bewohdring aan.