Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/172

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

156 11. Pat zou van zijn grootje erven; Dat kwam Patrik goed te pas, Hij kreeg alles bij d'r sterven, „Als hij vriendlrjk voor ze was." Eens zat grootje voor de ruiten, Peinzend over dood en graf; Pat passeert toevallig buiten, Kijkt, maar neemt zijn hoed niet af. „Man, daar zal je nog voor boeten!" Zei een vriend. Maar Pat zei: „Zot! Waarom zou ik grootje groeten, Die zoo doof is als een pot?" 12. Pat, die waren wou verkoopen, Ook een doodshoofd, groezlig geel, Riep tot 't volk, dat aan kwam loopen: Dit is CromwelVs bekkeneel!" „Lieg toch niet zoo valsch, hou op, man!" Zei een boer, die slim wou zijn, „Cromwell had een grooten kop, man, En dit bekkeneel is klein." Patrik riep, van woede groen: „Die Praatjes komen niet te pas! Dit is CromwelVs schedel, toen die Nog een kleine jongen was!" 13. Door een vracht, die veel te zwaar was, Lag de schuit van Mike zóó diep, Dat de man i n groot gevaar was, Als het water overliep. Pat stond aan den kant te kijken, En — wat meer gevonden wordt — Hij wou graag eens laten blijken Wat hij wist van watersport.