Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/187

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

171 mompelt: „Ik weet al genoeg; die twee vliegers daar ginder zijn goden!" Icarus, jeugdige dwaas! overmoedige, die geen gevaar schuwt, slaat èr geen acht op, helaas! hoe de vader hem vliegende waarschuwt: „Icarus, Icarus, kom! Toe, niet hooger! Vlieg net even laag als ik het doe! Wees niet zoo dom! Daar gebeurt nog een ongeluk, waaghals!" Alles vergeefs. Wee! zijn zucht om steeds hooger en hooger te zweven, blij door de blauwende lucht, kost den jongen vermeetle het leven. Zwaar treft den strever de straf: zie, de zon smelt het was... Even later vallen de vleugelen af — en hij stort met een kreet in het water! Daedalus is al aan wal en hij kijkt er, ontzet, van de ree naar Zoo was dan Icarus' val; daar heet nu nog d' learische zee naar. d' Aviatiek staat nog zwak, ook al vordert de kunst wonderbaarlijk: Kies maar een veiliger vak, want het vliegen blijft altijd gevaarlijk.

7. PYRAMUS EN THISBE. Pyramus en Thisbe, zij, de lieflijkste onder de vrouwen, vurig en jong alle twee, spraken af met elkander te trouwen. Jammer genoeg voor het paar — of een „paar" mocht het dus nog niet heeten — maakten de ouders bezwaar, want die wilden van vrijen niet weten. Vruchtloos der kindren geween! en tot overmaat nog van hun lijden waren zij buren, alleen door een muur van elkander gescheiden.