Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/217

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

201 De menschen minnen, haten, strijden, streven, 't Is altijd 't zelfde spel, en 't oude lied; Het is al honderdduizend maal beschreven, Maar nieuwe dingen lees of zie ik niet. Wij dwalen doelloos door de dichte drommen; Ter slinke noch ter rechte daagt de dag; Geen stervling heeft den Berg des Lichts beklommen, * Dien slechts de dichter i n zijn droomen zag. O, schrik mij! schok mij! breng mij i n ontroering! Tref, geesel, striem mij, smak mij! Kwak mij neer! Laat mij verstikken i n mijn zielsvervoering — Maar laat mij niet i n dorheid sterven, Heer! Zoo peinzend liep ik loom langs 's heeren straten, Als een, die niets van 't leven meer verwacht, Verveeld, vermoeid, versuft, verdoofd, verlaten Toen is het Wonder plotseling volbracht. Wat 'k zag, ik zal 't mijn leven lang onthouden, Verstijfd van schrik, en van ontzetting strak Door wat mijn starend' oogen daar aanschouwden: Een dienstmeid met een muts en met een jak. 7. O, TELEFOON! O, telefoon, i k haat je! Ik haat je als de hel! RrrrringI! Jij, die mijn kamerrust verstoort met jouw vervloekt gebell RrrrringI! Je staat daar i n een hoekje, Maar eischt subiet gehoor, RrrrringI! Want, ren 'k niet dalijk op je toe, dan bel je nijdig door. RrrrringI! Ben 'k boven aan het scheren, Waar 'k kin en wangen krab, RrrrringI! Dan keep ik m' i n mijn tronie, en ik struikel op de trap. RrrrringU