Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/26

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

10 11. CELIBATAIRSWEE. Beklaag uw ongetrouwden vriend Niet om zijn eenzaam leven, Vooreerst, hij heeft, wat hij verdient! En dan, bedenk eens even: Hij heeft het rustig, vrank en- vrij, Hij kent geen aardsche zorgen, Zijn leven vliet bedaard voorbij, Hij denkt niet aan den morgen. Neen. Wat ik heel wat ergeij vind, Een last! Om te bezwijken! Is, als hij bij zijn besten vrind De baby moet bekijken. Daar staat de stakkerd, 'k Zie hem al, Te midden der vriendinnen. Hij weet niet wat hij zeggen zal — Hoe moet de hals beginnen? De dames kussen 't kind om 't langst, Hij weet niet hoe hij staan moet, Fixeert het wicht i n doodlijk' angst, Dat hij er ook nog aan moet. Hij kijkt, confuus, en ongerust, Naar 't kind zijn natte lippies... Daar nadert tante Kee — zij kust Het op... zijn bloote hippies! Een oude nicht staat mal te doen, Ze blaast haar wangen bol op: „Mijn honkieponkie, nog een zoen! Ik ben er toch zoo dol op! Me bommekoppie, koekeloe, Dada, me dikkedijntje, Van kielekielekiekeboe, Trararietjes, trarijntje! M'n hikkepikkiesnuizepoes, M'n mollebollebokkie, M'n rikketikkierobbedoes, M'n kussemusse mokkie! Jou pruimepoetepietemis, Jou honneponnepippie,.• Jou krullebollekissebis, Jou poelekoelekippie! Waar issie dan, me pootepien?"