Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/278

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

262 En dan gaan we naar de duinen, Waar de zilte zeewind speelt, Jij rent naar de hoogste kruinen — Plotsling stokstijf! Als een beeld! Dan weer pijlsnel naar beneden, In een toomelooze vaart, Zaligheid der zaligheden! Tuimlend over kop en staart. En, als ik eens uit geweest ben, Wordt je slaapje plots gestoord; Jij, omdat j' een hartelijk beest ben, Voelt mijn komst voordat je 'm hoort. Op ! Je luistert 't lijf naar voren, Trillend in een blij gebeef Recht gespitst je béide ooren En je kop zoo'n beetje scheef Kijk, je staart begint te wuiven, Flap! Daar sta je, vóór je 't weet, Bij de deur, met lange snuiven, Zoo je snoet plat op de reet Hoor! De huisdeur wordt ontsloten Jij, verrukt van 't slot-geraas, Staat te traplen op je pooten Hiep, hoera!! Daar is de baas!! Zeg vanwaar die doffe blikken Strakjes keek je nog zoo goed; Bello! Beest, je laat me schrikken, Kom, kom, kom, 'n beetje moed!

?

Nou niet als-maar pooten geven! 'k Snap 't: je zweert me eeuwig trouw; Top! Accoord! Hei, wacht nou even! Niet je snoet zoo in me mouw! Moet 'k je kop nou weer eens strijken? Kijk, wat wordt ie glanzend glad! 't Zou nog wel eens kunnen blijken, Dat 'k een koopje aan je had!