Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/28

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

12 Zit je ergens knus te babbelen, In een lunchroom of café, Op je krakeling te knabbelen, Bij je borrel of je thee, Dalijk wor j ' omzwermd door kindren, en begint het „lij sten-wee." Nergens kun je rustig loopen, In dit dierbaarst oord van d' aard, Nu eens moet j ' een bloempje koopen, Dan weer prikken in een kaart, En je teekent, koopt, prikt, zuchtend: „Is het Leven 't Leven waard?" Veel vernuftigs vond deze eeuw al Uit — tot Last van 't Algemeen, Maar het mooiste is de „Sneeuwbal," Fraaier vondst bestaat er geen: Daarmee hinder je drie menschen tegelijk, inplaats van één! Krijg 'k zoo'n brief, dien 'k af moet schrijven, Driemaal, meen ik haast zoowat, Dan probeer ik stil te blijven Zitten — net zoo als ik zat... En den term niet uit te spreken... 'n enkele keer gelukt me dat. Dankbaar, dat wij veilig bleven, Goön! die ons genadig zijt! Zullen w', u ter eere, geven, Blakend van liefdadigheid... Als gij ons verlost van prik- en sneeuwbal-lammenadigheid! 13. RIDDERORDENRIJM. „Brave landgenooten! Twee Koninginnedagen zonder lintjes!" (Tel.)

Ik ben een man van beteekenis, Me dunkt dat dat nu wel gebleken is, Want Christelijke bladen vallen mij aan, Èn mijn hoofd heeft i n de Groene gestaan. Nu kan het mij toch zoo verschrikkelijk verdrieten, Dat er nooit nog een lintje op over kon schieten, Zoodat ik aan iedereen duidelijk kon toonen: Ik ben een van Neerland's verdienstelijke zonen! Want niemand zal mij daar het recht toe betwisten, A l ben ik — uit eerbied voor Christus — geen Christen. Wanneer je 25 jaar niets heel ergs gedaan hebt,