Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/42

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

26

21. MIJN BEGRAFENIS. Ach, menschen, als het mooglijk is, bespaart me zooveel doenlijk Een brave-man's begrafenis: begraaft me niet fatsoenlijk. Ik heb zoo gruwelijk 't land aan al 't gemaakte, 't opgeschroefde Van zoo'n partij van heele, halve, kwart- en niet-bedroefde'. Ik zie 't al voor me, hoe het gaat: mijn kamer half in 't duister, De vriendenkring i n zacht gepraat, gemompel en gefluister. De ramen zijn natuurlijk dicht, en dicht zijn de gordijnen, Want op gelegenheidsgezichten moet de zon niet schijnen. De vrienden van den doode zijn gekleed i n lange jassen, Die vrijwel uit de mode zijn, en die niet goed meer passen. En daar bij zoo'n gelegenheid 't gezelschap meest wat flauw is, Wordt port gediend door Mie, de meid, die ook al i n de rouw is. En trots je smart geniet je kalm van alle goede zaken: Zoo'n broodje met gerookte zalm, dat laat zich nog wel smaken, 'k Weet zeker, dat 'k mijn doode oor te luisteren zal leggen, En 't is m' alsof ik nu al hoor, wat of ze van me zeggen: „Hij was een vriend, i n d' echten zin, een man, waar je op kon bouwen, Een hart van goud, vol menschenmin — je kon die man vertrouwen!" „Ja, wel heel schielijk ging hij heen!" hoor 'k mij i n d'ooren klinken, ('t Woord „schielijk" zeggen z' ook alleen bij doodgaan — en bij drinken.) „Nu was hij i n de laatste tijd toch niet meer zoo de oude." — „Dat hoestje — 'k heb 't zoo vaak gezeid, dat ik het niet vertrouwde!" — „Zóó ben je levend," zegt mijn nicht, „zóó overvalt de dood je!" — En met een diepbedroefd gezicht hapt z' in haar vierde broodje. Je mag niet over 't lot van Duitschland of van Frankrijk praten, 't Gesprek bestaat dan enkel uit bêtises — en hiaten. Bedenk j ' iets geks bij ongeluk, laat dat vooral niet blijken, Je moet maar aldoor, aan-één-stuk, strak-somber blijven kijken. Nu spreek i k nog van 't kerkhof niet, waar menschen zich verspreken, Waar je — hoe graag je 't anders liet — „onmooglijk kunt ontbreken." Waar heeren bij de „laatste groet" de hooge zijden houden Zoo even boven 't hoofd — dat moet: je wordt zoo licht verkouden... Och, vrienden, als het mooglijk is, bespaart mij zooveel doenlijk Een brave-man's begrafenis, begraaft me niet fatsoenlijk! Daar gaat mijn stoet, de paarden stappen met gebogen koppen En i n het laatste rijtuig tappen d' heeren vuile moppen.