Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/44

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

28

2. D E BIJZONDERSTE VOORZIENIGHEID OP H E T G E V A L L E N BOEKSKE. „Tijdens de groote spoorwegstaking, toen dr. Knyper minister was, wist hij op een gegeven oogenblik niet wat hij doen moest. Als vreemdeling op dit terrein, zocht hij raad voor de te volgen gedragslijn, en hierbij nu zag hij, een heel ander boek uit zijn boekenkast zoekende, en er uit nemende, een klein, dun boekje op den grond vallen, dat hij niet wist dat hij had, en heel niet kende. In dit boekje vond hij de oplossing. Vandaar het succes. Dit is nu de „bijzondere Voorzienigheid." — (Heraut).

't Is staking. Leiden is i n last. Het Licht staat voor zijn boekenkast. Hij zoekt een boek, om raad, en tast Met zorg i n ieder hoekje; Daar valt een boekje op den grond, 't Was heel toevallig dat hij 't vond, Hij wist niet eens dat het bestond, Zoo'n dun, eenvoudig boekje. O, die beroerde stakingstijd! De Leider is de kluts wat kwijt, Hij is in groote moeilijkheid, Welk pad moet hij bewand'len? Hij 's vreemdeling op dit terrein Welnu, dit boekje, dun en klein, Zal Nederland ten zegen zijn, Dat zegt hem hoe te hand'len. O, Boekske, wees gebenedijd! U zij mijn lof en dank gewijd! Bijzonderste Voorzienigheid! O, wondre, wondre zaken! Als 't boekje niet gevallen was, Waarin het Licht zijn leiding las, Dan zat' we nog i n het moeras, Dan war' ze nog aan 't staken! Dus niet door staatsmanskunst of kracht, Maar door een soort van „Domheidsmacht" Heeft Kuyper toen het werk volbracht, — Zijn blad zal wel niet jokken! — Hij, en de vromen aan zijn zij, (Er was een echte dom'nee bij!) Regeerden naar — een loterij, Wij noemen zoo iets: gokken!