Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1004

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SCANTLING.


  • voldoende kost; —y of words = weinig spraakzaam.
  • Scantling, [sk`antli[n,]] voorbeeld, model, patroon, kleine hoeveelheid, verbindingsstuk.
  • Scape, [skeip], subst. schacht, steel; luim, inval, gemeene streek.
  • Scape, [skeip], (alléén in samenst.): —-gallows = galgebrok; —goat = zondebok; He is a —grace = deugniet.
  • Scaphander, [sk[e]f`and[e]], reddingsvest.
  • Scaphoid, [sk`af|ô|id], schuitvormig: — bone.
  • Scapula, [sk`apjul[e]], schouderblad; —r. subst. scapulier, schouderdoek, lang afhangend, van witte zijde, met welks uiteinden de priester de monstrans of pyxis vasthoudt; adj. tot den schouder of tot het schouderblad behoorende; —rs = rugveeren van een vogel.
  • Scar, [skâ], subst. litteeken, schram, (schand)vlek; papegaaivisch; naakte rots, klip, steilte; verb. met litteekens bedekken, een litteeken of wond vormen.
  • Scarab, [sk`arab], tor, scarabee, Egyptische amulet in torrenvorm; —aeus, [sk|ar[e]b`î[e]s], mestkever.
  • Scaramouch, [sk`ar[e]mout[vs]], hansworst, bluffer, lafaard.
  • Scarborough, [sk`âb[e]r[e]], [sk`âbr[e]].
  • Scarce, [sk`ê[e]s], schaarsch, zeldzaam: To be — of money = slecht bij kas; Make yourself —, before I make you —r = ga heen, vóór ik je er uitgooi; Scarcely, nauwelijks: had he done it when I collared him = nauwelijks; — anybody, anything = bijna niemand, niets; — ever = bijna nooit; Scarceness = Scarcity, [sk`ê[e]siti] = schaarschte, gebrek.
  • Scare, [sk`ê[e]], subst. plotselinge schrik, paniek; verb. verschrikken: I am not born in the woods to be —d by an owl = ik ben niet voor een klein geruchtje vervaard; —crow = schrikbeeld, vogelverschrikker: A —crow of a child.
  • Scarf, [skâf], subst. sjaal, sjerp, lange das, onderscheidingsteeken der hooge geestelijken, lassching; verb. losjes gooien over, blinddoeken; lasschen (van hout); —-pin = doekspeld; —-skin = opperhuid.
  • Scarification, [sk|êrifik`e`i[vs]'n], het koppen zetten, insnijding; Scarificator, [sk`êrifik|e|it[e]] = Scarifier, [sk`êrif|a|i[e]], koppenzetter, koplancet; soort egge: I have relieved my indignant soul with a — = lucht gegeven in eene scherpe kritiek; Scarify, [sk`êrif|a|i], oppervlakkige insnijding maken, koppen zetten; omwerken van den bovengrond, kwellen, verontrusten.
  • Scarlatina, [sk|âl[e]t`în[e]], scharlakenkoorts.
  • Scarlet, [sk`âl[e]t], subst. scharlakenkleur, scharlaken kleed; adj. scharlaken: They went to Paris and painted the town a vivid — = en hebben daar de blommetjes eens flink buiten gezet; —-bean (—-runner) = pronker (plant); —-fever = scharlakenkoorts; "Huzarenkoorts".
  • Scarp, [skâp], subst. talud, (schouder)sjerp; verb. afschuinen.
  • Scarus, [sk`êr[e]s], papegaaivisch.
  • Scary, [sk`êri], vreesverwekkend, beangst, schuw.