Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1007

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SCORCH.


  • dienstige leer waarbij vooral nadruk gelegd wordt op het beheerschen van de stof door den geest; Natural — = natuurwetenschap; Pure — = theoret., tegenover Applied; Since —-teaching was introduced into the board-schools = de natuurwetenschappen; Scientific, [s|a|i[e]nt`ifik], wetenschappelijk; Scientist, [s`a`i[e]ntist], geleerde, natuurphilosoof.
  • Scilicet, [s`a`ilis|et], [s`iliset], namelijk, te weten.
  • Scilly Islands (The), [dh[e]s(`a)`ili|a|il'ndz].
  • Scimitar, Scimiter, [s`imit[e]], Oostersche kromme sabel.
  • Scintilla, [sint`il[e]], vonkje, greintje, schijntje: There is not a — of evidence for it = geen zweem van bewijs; Sc`i`ntillant, fonkelend; Scintillate, [s`intil|e|it], fonkelen; subst. Scintill`ation.
  • Scion, [s`a`i[e]n], ent, spruit (ook fig.).
  • Scioptic, [sai`optik], scioptisch; Sciopticon, [sai`optik|on], sciopticon; Scioptics, [sai`optiks], het brengen of vertoonen van lichtbeelden op een scherm.
  • Scissors: A pair of —s = eene schaar; —s and paste = werk bestaande uit aan elkaar geplakte uitknipsels; —s-grinder = scharenslijper.
  • Scissure, [s`i[vz][e]], [s`i[vs][e]], scheur, spleet.
  • Sciurine, [s`a`iur(|a)in], [saij`ûr(a)in], eekhoorn(achtig).
  • Sclav(e), [skl`âv], enz. Zie Slav.
  • Scobs, [skob[vz]], vijlsel.
  • Scoff, [skof], subst. schimp, (voorwerp van) bespotting; verb. beschimpen, bespotten: He has —ed at my trade = bespot; —er.
  • Scold, [skould], subst. helleveeg, feeks; verb. uitschelden, kijven, een uitbrander geven; —er; Scolding: He got a severe — = kreeg een ernstigen uitbrander; A — fellow = kijvend, twistziek.
  • Scollop, [sk`ol[e]p], Zie Scallop.
  • Scolopendra, [sk|ol[e]p`endr[e]], duizendpoot.
  • Scomber, [sk`omb[e]], makreel.
  • Sconce, [skons], subst. dievenlantaarn, armblaker (aan den muur b.v.), kaarshouder; bolwerk, schans, helm, hoofd, schedel, verstand, boete (aan de hoogeschool), stuk drijfijs; verb. Zie Ensconce.
  • Scone, [skûn].
  • Scone, [skoun], subst. een plat tarwe- of gerstekoekje (Schotl.).
  • Scoop, [skûp], subst, schep, schop, emmer (van eene moddermachine), hoosvat; kaasboor, spatel, uitholling, groote winst; verb. uithoozen, uitscheppen, uithollen, delven, de loef afsteken, bij elkaar schrapen (met up); —-bonnet = schuithoed; —-net = sleepnet, baggernet; —-wheel = scheprad met emmers.
  • Scoot, [skût], voortsnellen, vliegen (Amer.).
  • Scope, [skoup], doel, voornemen, gezichtskring, speelruimte, vrijheid: I gave him free (full) — = liet hem vrij spel; That's not within our — = in ons bereik.
  • Scorbutic, [skobj`ûtik], aan scheurbuik lijdend; subst. iemand, die aan scheurbuik lijdt.
  • Scorch, [sköts]], zengen, verschroeien, geeselen (fig.), woest rijden; —er = een woest fietsrijder, enz.: To-day has been a —er