Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1051

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SILVER.


  • Signor, [s`î-nj[e]], Mijnheer (Ital.); —a, [sî-nj`ôr[e]], Mevrouw (Ital.); —ina, [s|î-nj[e]r`în[e]], Mejuffrouw.
  • Sikh, [sîk], Sikh, soldaat van een krijgshaftigen stam in Brit. Ind.
  • Silas, [s`a`il[e]s], Silas.
  • Silence, [s`a`il'ns], subst. stilte, stilzwijgen, geheimhouding, stilzwijgendheid; — verb. tot zwijgen brengen, den mond snoeren, kalmeeren; interj. Stil! Zwijg! To break the —; — gives consent = wie zwijgt stemt toe; To keep (observe) — = bewaren; We pass this over in — = gaan dit met stilzwijgen voorbij; To put (reduce) to — = brengen tot; Silent, [s`a`il'nt], zwijgend, stil: To be — of = zwijgen van; William the — = Willem de Zwijger; — partner = stille vennoot; — system = stelsel van eenzame opsluiting; subst. —ness.
  • Silenus, [sail`în[e]s]. Silesia, [sil`î[vs][e]], Silezië: — lawn = een soort batist; —n = Silezisch; Sileziër.
  • Silex, [s`a`il|eks] = Silica.
  • Silhouette, [s|ilu`et], [s`ilu-et], silhouet; ook verb.: To take a — = silhouetteeren; The elephant's form was —d against the rock = teekende zich af op de rots.
  • Silica, [s`ilik[e]], kiezelaarde; S`i`licate, silicaat: — cotton = slakkenwol; Sil`i`ceous varnish = waterglas.
  • Silicle, [s`îlik'l], dopje; Silique, [sil`îk], [s`îlik], hauw.
  • Silk, [silk], subst. zijde, zijden stof, zijden japon; adj. zijden, zijdeachtig: He wears (has taken) — = hij is King's (Queen's) Counsel (geworden); He is a learned — = een knap advocaat; A — dress = zijden japon; — gown = zijden toga van een King's Counsel; —-man, —-mercer = zijdehandelaar; —-mill = zijdefabriek; —-thrower, —-throwster = zijdetwijnder; —-weaver = zijdewever; —-worm = zijdeworm; —-worm-gut = fijn hengelsnoer; Silken = zijdeachtig, zacht als zijde: — hair = zacht haar; — speech; —iness, subst. v. Silky = van zijde, glanzig, zacht.
  • Sill, [sil], drempel, steunbalk, kozijn.
  • Sillabub, [s`il[e]b|[a]b], gerecht, gemaakt van wijn of cider met room of melk: Mere — = gewoon zwendelarij.
  • Silliness, [s`ilin[e]s], subst. v. Silly, [s`ili], onnoozel, sullig, dwaas; ook subst.: He had been knocked — for a time = was bewusteloos geslagen; A — notion = dwaas idee; The — season = komkommertijd; — Suffolk (een Parish ekename).
  • Silo, [s`a`ilou], kuil voor groen voeder, inkuiling: To put green in —s = inkuilen.
  • Silt, [silt], subst. slik, slib; — verb. verzanden (up), sijpelen, aanslibben.
  • Silvan, [s`ilv'n] = Sylvan.
  • Silver, [s`ilv[e]], subst. zilver(geld), zilverwerk; adj. zilveren, zilverachtig; — verb. verzilveren, foeliën: Hand-beaten — = gedreven; He was born with a — spoon in his mouth = als kind van rijke ouders, als gelukskind; It is only copper —ed over = verzilverd koper; —-fir = zilverspar; — fleet; —-fork School = de school, die