Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1079

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SOUND.


  • rang, wijze; — verb. sorteeren, samenvoegen, zich vereenigen, overeenstemmen, passen: He is a bad — = hij deugt niet; To be a good — (Too good a — for) = een beste vent (te goed voor); After a —, In a —, In some — = eenigermate, om zoo te zeggen; All —s and conditions of men = menschen van allerlei slag; Gossip of —s = allerlei onbeduidende praatjes: A poet of —s = een "stuk" dichter; I am out of —s = voel me niet lekker, ben niet monter, ben wat korzelig; We are out of —s = hebben niet meer van die letter; We run upon —s = wij moeten kolossaal veel van eene bepaalde lettersoort hebben; He — of dumbfounded me = hij deed me zoowat versteld staan; You two are well —ed = hoort net bij elkaar; I will not — with such rogues = mij niet ophouden; —er = sorteerder.
  • Sortes, [s`ötîz], voorspellingen door het openslaan van een boek en 't nemen van den eersten zin waarop het oog viel: He used to dip into the Aeneid, seeking —.
  • Sortie, [s`ötî], [söt`î], uitval.
  • Sortilege, [s`ötil|ed[vz]], waarzeggen door loten.
  • Sori, [s`ôrai], vruchthoopje op varenbladeren; Enkelv. Sorus.
  • Sot, [sot], versufte dronkaard; — verb. zijn verstand verzuipen; —tish = zot, verzopen; subst. —tishness.
  • Sotheby, [s`[a]thbi], [s`o`uthbi].
  • Soubrette, [sûbr`et], soubrette.
  • Souchong, [sû[vs]`o[n,]], [s`û[vs]o[n,]], zwarte thee.
  • Souchy, [s`ût[vs]i], gekruide peterseliesaus bij visch.
  • Soudan, [sud`ân]; Soudan`ese.
  • Sough, [s[a]f], [sau], subst. gesuis, zucht; — verb. zuchten, suizen: The — of the bellows = het hijgen der blaasbalgen.
  • Sought, [sôt], imperf. en p. perf. van to seek.
  • Soul, [soul], subst. ziel, hart, geest, verstand, neiging, wezen, moed: He is a good — = een goeie ziel; The — of a party = ziel (fig.); Not a — can hear us = geen schepsel hoort ons; We never see a — here = geen "christenziel"; Cure of —s = zielezorg; I could not for the — of me understand = mij ter wereld niet begrijpen; Upon my — = bij mijne ziel; With all my — = van ganscher harte; He is completely cowed by his wife and dares not (to) call his — his own = hij durft geen boe of ba zeggen: God rest his — = zijne ziel ruste in vrede; To unburden one's — = zijn gemoed uitstorten; —-seller = zielverkooper; —-sick = zielsziek; —less = zonder hart of ziel.
  • Sound, [saund], subst. geluid, geschal, knal, klank of toon: sond of zeeëngte, luchtblaas (van een visch), inktvisch; sondeernaald (The — = de Sont); adj. gezond, volkomen gaaf, flink, krachtig, solide, sterk, gegrond, rechtmatig, onwrikbaar, vast in de leer; — verb. klinken, weerklinken, doen klinken, schallen, uitbazuinen, bekend maken, peilen, looden, sondeeren, onderzoeken, uithooren: We arrived safe and — = gezond en wel; As — as a (bell, colt) roach = zoo