This page needs to be proofread.
SPELL.
- = spoed; —y = spoedig, haastig, snel.
- Spell, [spel], subst. tooverformule, betoovering; aflossing, hulp, rust, arbeidsduur, wacht (op het schip), tijdje; — verb. betooveren, beschutten, beteekenen, spellen, ontcijferen; aflossen: — and — = om de beurt; To take — and — = elkaar aflossen; We had a — of rainy weather = een tijd van regenachtig weer; He spoke for some minutes at a — = achtereen; The birdie was under the serpent's — = kon van angst voor de slang niet weg, was door de slang als behekst; To cast (lay, set) a — on = betooveren, beheksen; He had laid the public mind under a — = den geest van 't volk betooverd; I can — out this lesson if necessary = dit lesje met wat moeite lezen; How does it —? hoe spelt men dat; It has become a proverb that Shakespeare —s ruin = dat opvoeringen van de stukken van S. zwaar verlies opleveren; —-bound = —-stopped = betooverd; —er: He is a bad —er = kan niet zonder spelfouten schrijven; —ing: —ing-bee = wedstrijd (gew. voor de aardigheid) in het spellen; —ing-book = spelboek; —ing reform faddists = verwoede spellinghervormers.
- Spellicans, [sp`elik'nz] = staafjes van stroo, hout of ivoor, gebruikt bij het knibbelspel; dit spel zelf.
- Spelt, [spelt], imperf. en p. p. van to spell.
- Spelt, [spelt], spelt.
- Spelter, [sp`elt[e]], ongezuiverd zink.
- Spencer, [sp`ens[e]], spencer.
- Spend, [spend], uitgeven, verteren, doorbrengen, besteden, afmatten, uitputten, verliezen: To — and be spent = geld en krachten opofferen; To — one's breath = te vergeefs praten; We were invited to — the evening there, but —ing the evening did not begin until 10 = den avond door te brengen, maar de vroolijkheid begon eerst tegen 10; To — money on a garden = besteden aan; The horse had spent its strength = was doodaf; You — your words in vain = je verspilt je woorden te vergeefs; —er; —thrift = verkwister; adj. verkwistend.
- Spenser, [sp`ens[e]], Edm. Spenser; —ian, [spens`îri[e]n]: The —ian stanza = bepaalde versbouw van Spenser's Faery Queene.
- Spent, [spent], P. Imp. en P. P. van to spend, uitgegeven, afgemat, doodop: A — rifle-shot = matte kogel; A horse quite — = doodop; — with hunger and fatigue = uitgeput.
- Sperm, [sp[^a]m], zaad, kuit; —-oil = spermaceti olie; —-whale (—aceti-whale) = spermaceti walvisch, cachelot; Spermaceti, [sp|[^a]m[e]s`îti], [sp|[^a]m[e]s`eti], spermaceti; Spermatozoon, [sp|[^a]m[e]t[e]z`o`u-on], spermatozoïde.
- Spew, [spjû], braken.
- Spey, [spei].
- Sphacelate, [sf`asil|e|it], door koudvuur aangetast worden, versterven, wegvreten; subst. Sph|acel`ation; Sphacelus, [sf`asil[a]s], koudvuur, kanker, beeneter.
- Sphagnum, [sf`agn'm], veenmos.
- Sphenodon, [sf`în[e]d|on], hagedis (N.-Zeeland).