Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1119

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

STRAIGHT.


  • Stound, staund, stekende pijn; verwondering; — verb. pijn doen; verdooven.
  • Stoup, stûp, wijwaterbakje, flesch, kruik.
  • Stour, stûə, strijd, tumult.
  • Stourbridge, st`[^a]brid[vz]; Stourford, [st`û[e]f[e]d].
  • Stout, [staut], subst. donker Eng. bier; adj. krachtig, flink, dapper, sterk, gezet, gewichtig: With a — heart = moedig, dapper; —-built = krachtig gebouwd; —-hearted = moedig, dapper, subst. —-heartedness; —ish = vrij gezet; —ness = stevigheid, flinkheid, gezetheid.
  • Stove, [stouv], subst. kachel, fornuis, stoof, broeikas; verb. warm houden, in een broeikas zetten: Peat — = theestoof; Spirit — = theelichtje; Wooden — = stoof; —pipe hat = kachelpijp, hooge hoed.
  • Stove, [stouv], imp. en p. p. van Stave: Her bows and bulwarks were — in, and her rudder was lost = werden ingeloopen.
  • Stow, [stou], stuwen, bergen, plaatsen, uitscheiden: — that = schei daarmede uit; Stowage = het wegbergen, geborgen zijn, bergplaats, bewaargeld, pakhuisloon: It is safely stowed, In safe — = veilig geborgen of geplaatst; Stowaway = blinde passagier: iemand die zich om vrijen overtocht aan boord te verkrijgen, tijdelijk verscholen houdt.
  • Stowe, [stou]; Stowel, [st`o`u[e]l].
  • Strabism, [str`e`ibizm], het scheelzien; Strabotomy, [str[e]b`ot[e]mi], operatie voor scheelheid.
  • Strachan, [strôn].
  • Straddle, [str`ad'l], het wijdbeens staan of loopen; afwachtende houding (Amer.); verb. wijdbeens staan of loopen, schrijlings staan boven of zitten op; een afwachtende houding aannemen: Yonder — cannot be the characteristic of the sublime = gindsche wijdbeensche gestalte; He rode —-legged = schrijlings.
  • Straggle, [str`ag'l], afdwalen, zwerven, verstrooid zijn of liggen, in ongeregelde orde loopen, ronddwalen, woekeren (van planten); Straggler = zwerver, landlooper, achterblijver, wilde tak of uitlooper: Some —s of the hunting train = eenige achtergeblevenen v. den jachtstoet; Straggling: — houses = verspreid liggende huizen; A — street = onregelm. straat (vooral als de huizen niet op eene lijn staan); A straggly beard = een ongelijke, slordige baard.
  • Straight, [streit], recht, direct, rechtop, oprecht, eerlijk, onvermengd, onmiddellijk: It is as — as you can go = al maar recht uit; To do the — thing = eerlijk handelen; To be in the — for home = huistoe gaan; To act (speak) — from the elbow = ronduit, royaal; To bring matters — = in orde brengen; To contradict — out = vierkant tegenspreken; Do it — = direct; I gave it him — = heb het hem ronduit gezegd; To lie — out = rechtuit; To look — in the face; We shall make it — = in orde brengen, recht maken; To pull — = terecht trekken; To set — = terecht zetten, in orde brengen; He is a — up and down man =