Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/112

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BIND.


  • voor schulden; Whenever he saw a circus —ed = door biljetten aangekondigd; —-*board = aanplakbord; —-book = wisselboek; —-broker = makelaar in wissels; —-sticker = aanplakker.
  • Bill, [bil], snavel, ankerklauw, kromme snoeibijl, houweel, hellebaard; — verb. trekkebekken, minnekoozen = —ing and cooing; —-hook = sikkelmes; —man = hellebardier.
  • Billet, [b`il[e]t], subst. briefje, inkwartieringsbiljet, kwartier, baantje, dienst; blok hout, staaf; — verb. inkwartieren: Every bullet has its — = heeft zijne bepaalde bestemming; Secretaryships and all such —s = baantjes; You have a very comfortable — there = gemakkelijke betrekking; He charged upon the young man with a — of wood; The regiment was —ed upon the inhabitants; I wish I could get you —ed on that ship = geplaatst.
  • Billiards, [b`ilj[e]dz], biljardspel; Billiard-ball (—-cloth; —-cue; —-hole = —-pocket; —-marker; —-table); A game of —s; To play at —s.
  • Billingsgate, [b`ili[n,]zgit]: (— language) vischwijventaal; adj. plat, gemeen; — pheasant = bokking.
  • Billion, [b`ilj'n], billioen (in Frankrijk en Amerika: 1000 X millioen).
  • Billot, [b`il[e]t], ongemunt goud of zilver (in staven of blokken).
  • Billow, [b`ilou], subst. baar; — verb. golven, opzwellen: The —-and-breaker-beaten coast = de door golven en branding gebeukte kust; —y = ruw, golvend.
  • Billy, [b`ili], kameraad; stok, ploertendooder, (koffie)keteltje, zijden halsdoek; ook gemeenz. voor Willy, William; —cock, [b`ilik|ok], laag, rond en stijf hoedje van vilt (of stroo), "kaasbolletje"; —-boy = platboomd vaartuig; —-goat = bok.
  • Biltong, [b`ilto[n,]], biltong (Zuid-Afr.).
  • Bimana, [b`im[e]n[e]], [b`a`im[e]n[e]], tweehandigen; Bimanous, [b`im[e]n[a]s], of [b`a`im[e]n[a]s], tweehandig.
  • Bimonthly, [baim`[a]nthli], subst. en adj. tweemaandelijksch (tijdschrift).
  • Bin, [bin], subst. kist, trog, bak, wijnrek; — verb. in eene kist, etc. bergen.
  • Binary, [b`a`in[e]ri], binair.
  • Binate, [b`a`init], paarsgewijs groeiend.
  • Bind, [baind], binden, verbinden, ontwikkelen, beperken, verplichten, bevestigen, hard maken, eene grens vormen, verplichten (volgens contract); subst. band, verbinding, ijzerhoudend leem; rank, hopstengel, 250 (A — of eels): Bound down by contract = gebonden; This apprentice was bound out to service = in dienst gedaan; He was bound over to appear again before the court within a week = moest eene som gelds deponeeren, die hij verbeurde als hij niet verscheen; To — to secrecy = geheimhouding doen beloven; To — up wounds = verbinden; That man is entirely bound up in his work, studies, etc. = wordt geheel ingenomen door, gaat geheel op in; —er = (boek)binder, band; —ery = boekbinderij; —ing = band, verband, het binden: The snow is