Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1121

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

STRAW.


  • heid, gestrengheid, verlegenheid, moeielijkheid.
  • Strake, [streik], ijzeren hoepel, gangplanken (op een schip), kort zijspoor.
  • Stramineous, [str[e]m`inj[e]s], van stroo, lichtgeel.
  • Strand, [strand], subst. strand; streng, streen, vlecht; verb. op het strand (zetten) loopen, stranden: I used my skill in smoothing the —s of their lives = om voor hen de kinken uit de kabel te slaan; —ed goods; —-wolf = bruine hyena.
  • Strange, [strein[vz]], vreemd, zonderling, onbekend, ongewoon: — to say, he did not know me = 't is vreemd; I am — in London = onbekend in (met); subst. —ness; Stranger = vreemdeling, onbekende, nieuweling, oningewijde; adj. vreemd: This foreigner is no — here = deze buitenlander is hier goed bekend; He is a — to this business, our plans = eene nieuweling, niet op de hoogte van; To make a (no) — of a person = als (niet als) een vreemde behandelen.
  • Strangle, [str`a[n,]g'l], worgen, onderdrukken, verstikken: To — a bill = een wetsontwerp bij de 1ste of 2de lezing doen vallen; —r = worger, onderdrukker; —s = droes bij paarden; Strangulated, [str`a[n,]gjul|e|itid]: — hernia = beklemde breuk; Strangulation, [str|a[n,]gjul`e`i[vs]'n], worging, beklemming.
  • Strap, [strap], subst. riem, drijfriem, beugel, schouderbedekking, baardschraper; verb. met een riem vastmaken, ermee afranselen, aanzetten op een riem: Endless — = riem zonder eind; —s = souspieds; —-hanger = passagier, die zich aan een strap vast houdt omdat er geen zitplaats is; Strapper = pootige kerel; manwijf; Strapping = flink, groot en sterk gebouwd: A — young fellow.
  • Strasburg, [str`asb[^a]g].
  • Stratagem, [str`at[e]d[vz]'m], krijgslist, sluwe zet, list; Strategic(al), [str[e]t`ed[vz]ik('l)], strategisch; Strategics = strategie; Strategist, [str`atid[vz]ist], strateeg; Strategy, [str`atid[vz]i].
  • Strath, [strath], riviervallei (Schotl.); Strathmore, [strathm`ö]; Strathspey, [str`athspei], [strathsp`e`i] = een Schotsche dans.
  • Stratification, [str|atifik`e`i[vs]'n], laagswijze ligging; Str`a`tif|orm = in lagen; Stratify, [str`atif|a|i], in lagen op elkaar liggen; Stratum, [str`e`it'm], laag.
  • Stratus, [str`e`it[e]s], laag wolken.
  • Straw, [strô], stroo(halm), stroohoed, lange pijp; adj. van stroo, waardeloos, onecht; verb. met stroo vullen of omwinden: A — shows how the wind blows = kleinigheden zijn soms sterke aanwijzingen; He is a man of — = stroopop, nietsbeteekenend man, gefingeerde persoon; Women in the — = kraamvrouwen (plat); It is not worth a — = geen lor waard; I do not care a — (two —s) = het kan me geen zier schelen; To condemn to — = voor stapelgek verklaren; A drowning man will catch at a — = zich aan een stroohalm vastklampen; His eyes draw —s = het zandmannetje komt; We got