Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1147

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

SWAP.


  • face = veegde zich het zweet af; —ber = zwabber (scheepst.).
  • Swabia, [sw`e`ibj[e]], Zwaben; —n = Zwaab(sch).
  • Swad, [swod], kort en dik persoon; pummel; klomp, massa (Amer.).
  • Swaddle, [sw`od'l], zwachtelen, inbakeren; —r = scheldnaam aan Methodisten gegeven; Swaddling: —-bands = —-clothes = —-clouts = luren, pak (waarin een klein kind gewikkeld wordt).
  • Swag, [swag], subst. ongelijke of hortende beweging, doorzakking, gestolen goed, buit; ransel (Austral.); — verb. los en zwaar hangen, heen en weer slingeren; —-belly = iemand met een hangbuik; — man = reizend gezel; houder van een —shop = uitdragerij; —sman = heler.
  • Swagger, [sw`ag[e]], subst. gebluf, ijdel snoeven, zwaaiende gang, rottinkje der Engelsche militairen (= —-cane); — verb. snoeven, met gemaakte gewichtigheid rondstappen, schetteren: — houses = huizen der "groote lui"; —er = bluffer, grootspreker, tiran.
  • Swain, [swein], jonge man, boerenknecht, (landelijk) minnaar.
  • Swale, [sweil], laag gelegen land (Amer.).
  • Swallow, [sw`olou], subst. zwaluw; keel, afgrond, vraatzucht, groote hap of slok; — verb. verzwelgen, doorslikken, opslorpen, verteren, slikken (ook fig.): At one — = in één slok, hap; I won't — such insults = zulke beleedigingen slik ik niet; He —ed all this nonsense like gospel-truth = slikte; The poor fellow was —ed by the waves = werd verzwolgen; —-fish = groote zeehaan; —-tail = zwaluwstaart, rok, wimpel, vooruitgeschoven bastion; —-tailed = met een zaluwstaart, gevorkt, met smal uitloopende slippen (als een rok): —-tailed butterfly = koninginnepage; —er = verzwelger, gulzigaard.
  • Swam, [swam], imperf. van to swim.
  • Swamp, [swomp], subst. moerassig of drassig land; — verb. in een moeras zinken, vol water loopen (van eene boot), doen zinken, overstroomen, overtreffen, het overwicht hebben, ruïneeren; in onoverkomelijke moeilijkheden geraken, ondergaan: The Chinaman —s the labour-market of America = overstroomt; We got —ed = wij kwamen er leelijk in te zitten, waren geruïneerd; —-fever = moeraskoorts; —-hickory = Noor-Amerik. hickory-noot; —-honey-suckle = kleverige azalea; —y = moerassig, drassig.
  • Swan, [swon], zwaan: A black — = een witte raaf (fig.); —-down, —'s down = zwanendons; —herd = hoeder; —-hopping (—-upping) = het merken van zwanen; —-shot = ganzenhagel; —skin = soort van gekeperd flanel, zwanevel; —-song = zwanenzang; —wort = soort van orchidee.
  • Swang, [swa[n,]], laag gelegen grasland.
  • Swank, [swa[n,]k], bluf, opsnijderij.
  • Swansea, [sw`onsî].
  • Swap, [swop], subst. slag; ruil; — verb. neerploffen; ruilen, wisselen: I had a — with him = ruilde; We fell to —ping notes