Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1169

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

TEA.


  • Taunton, [t`ônt'n].
  • Tauriform, [t`ôrif|öm], als een stier gevormd of gebouwd; Taurine, [t`ôr(a)in], runderachtig, tot een stierengevecht behoorend; Taurus, [t`ôr[e]s], stier (Dierenriem).
  • Taut, [tôt], strak, gespannen, vol dienstijver, keurig: I hope these lines will find you pretty — = in goeden welstand; — and trim = in vol ornaat (fig.); Tauten = strak worden, aanhalen; mooi maken; Tautness = strakheid, etc.
  • Tautologic(al), [t|ôt[e]l`od[vz]ik('l)], tautologisch; Tautology, [tôt`ol[e]d[vz]i], tautologie.
  • Tavern, [t`av[e]n], herberg, wijnhuis, kroeg; —-bush = de krans of struik (vroeger als uithangteeken van herbergen): Good wine needs no (—-)bush = goede wijn behoeft geen krans; —-keeper = logementhouder, etc.
  • Tavistock, [t`avist|ok].
  • Taw, [tô], subst. knikker, knikkerspel; verb. witlooien: To play at —; To a person's hide = afranselen; —er, —yer = witlooier.
  • Tawdriness, [t`ôdrin[e]s], subst. v. Tawdry, [t`ôdri], smakeloos, bont, opzichtig, waardeloos: The — binding detracts somewhat from the value of the work = de smakelooze en opzichtige band; — dress = opgedirkte kleeding.
  • Tawniness, [t`ônin[e]s], subst. van Tawny, [t`ôni], taankleurig, getaand.
  • Taws(e), [tôz], soort karwats: I was thrashed with the eight-tongued — = met de karwats met acht riemen; "Getting the —" means: Thrashing (in een Schotsche school).
  • Tax, [taks], subst. belasting, schatting, tol, requisitie, zware plicht of taak, proef; verb. belasten, afpersen, beschuldigen, berispen, vragen, op de proef stellen: Graduated income — = progressieve inkomstenbelasting; Inheritance — = successie belasting; Poll — = hoofdelijke omslag; The — on his patience = de proef waarop zijn geduld werd gesteld; A — on profits and incomes = belasting opbedrijfs-, en andere inkomsten; Heavy —es were levied = er werden zware belastingen geheven; I was —ed with having offended him = werd beschuldigd; —-collector = —-gatherer = belastingontvanger; —payer = belastingschuldige; —ab`i`lity = belastbaarheid; adj. —able; Taxameter, [taks`am[e]t[e]], afstandswijzer (for indicating cab fares); Taxation, [taks`e`i[vs]'n], belasting, het belasten. Zie Taxer.
  • Taxel, [t`aks'l], Am. das.
  • Taxer [t`aks[e]], zetter (v. de belastingen), vroeger ambtenaar aan de hoogeschool te Cambridge, die bij de uitdeeling, voor goede maat en juist gewicht zorgde.
  • Taxicab, [t`aksik|ab], autotax (atax).
  • Taxidermist, [t`aksid|[^a]mist], opzetter; T`a`xidermy = de kunst dieren op te zetten.
  • Taxin, [t`aksin], harsachtige stof uit taxusbladeren; Taxus, [t`aks[e]s], taxus.
  • Tea, [tî], thee, aftreksel, een maaltijd, avondeten der kinderen; verb. de tea gebruiken: Beef — = bouillon; Five o'clock —;