Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1217

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

TRIABLE.


  • Tremolo, [tr`em[e]l|o|u], triller, trilling.
  • Tremor, [tr`em[e]], rilling, huivering: In a —; — cordis = hartklopping; Tremulous, [tr`emjul[a]s], bevend, trillend, sidderend; subst. —ness.
  • Trenail = Treenail.
  • Trench, [tren[vs]], subst. gracht, greppel, sloot, afvoersloot, loopgraaf; — verb. eene sloot of greppel graven, loopgraven maken, inbreuk maken op (on, upon), diep graven of ploegen: The enemy opened the —es = begon met de loopgraven; —-plough = diepsnijdende ploeg; Trenchancy = scherpheid; Trenchant, [tr`en[vs]'nt], snijdend, scherp, bits; Trencher = graver, houten schotel, broodplank, tafel: —(-cap) = hoofddeksel (met vierkant bovenstuk) van de E. studenten; —-man = goed en smakelijk eter = —-mate.
  • Trend, [trend], subst. neiging, richting, geer, bocht; — verb. geeren, zich richten, loopen, zich uitstrekken: The — of the sea-shore = de bocht der zeekust; The coast —ed to north = de kust liep noord.
  • Trennel, [tr`en'l], [tr`[a]n'l] = Treenail.
  • Trental, [tr`ent'l], Gregoriaansche mis: Dertig missen, één per dag, vooral voor overledenen.
  • Trepan, [tr[e]p`an], schedelzaag of -boor, boormachine; — verb. doorboren of trepanneeren; —ner.
  • Trepidation, [tr|epid`e`i[vs]'n], siddering, trilling, beverigheid, ontsteltenis.
  • Trespass, [tr`esp[e]s], subst. overtreding, zonde, nadeel; — verb. overtreden, zondigen, schenden, te ver gaan, misbruik maken, zich indringen: Forgive us our —es as we forgive them that — against us = vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren; To — on (upon) a law, upon a person's good nature = overtreden{{...|4 misbruik maken van; No —ing on the railway is allowed = de toegang tot den spoorweg is verboden; I hope I have not —ed upon your time = niet te veel van uw tijd geroofd heb; —er.
  • Tress, [tres], (haar)lok, krul, vlecht; —ed.
  • Trestle, [tr`es'l], stellage, bok, schraag; —-board = teekenbord; A —-bridge = schraagbrug; —-work = steigerwerk of viaduct op palen en schragen (Amer.).
  • Tret, [tret], goed gewicht, vier Eng. ponden toe op elke 100.
  • Trevelyan, [tr[e]v`elj'n]; Treves, [trîvz], Trier.
  • Trevet, [tr`evet]. Zie Trivet.
  • Trey, [trei], drie (op dobbelsteen of kaart).
  • Triable, [tr`a`i[e]b'l], wat beproefd kan worden; subst. —ness; Trial, [tr`a`i[e]l], proef, experiment, verhoor, (gerechtelijk) onderzoek, beproeving: By way of —; On — = op proef; On one's — = in verhoor, in onderzoek; Hour of —; He's a great — to us = baart ons veel zorgen; A — man = iemand, die "op proef" genomen wordt; The pest and of the libraries = plaag en beproeving; A — at bar = processen waarbij de 4 rechters v. het oude Superior Court waren betrokken, zoodat aan 3 Courts geen zaken behandeld konden worden; A — by jury = gerechtelijk onderzoek door