Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1265

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

UNSATIABLE.


  • Unrepaid, [|[a]nrip`e`id], niet vergoed.
  • Unrepaired, [|[a]nrip`ê[e]d], onhersteld.
  • Unrepealed, [|[a]nrip`îld], onherroepen.
  • Unrepentant, [|[a]nrip`ent'nt]; Unrepented = onberouwd; Unrepenting, [|[a]nrip`enti[n,]], verstokt.
  • Unrepining, [|[a]nrip`a`ini[n,]], niet klagend, geduldig, gelaten.
  • Unreplenished, [|[a]nripl`eni[vs]t], onaangevuld.
  • Unrepresented, [|[a]nrepriz`entid], niet vertegenwoordigd, onopgevoerd.
  • Unreprovable, [|[a]nripr`ûv[e]b'l], onberispelijk: |Unrepr`oved = onberispt.
  • Unrequested, [|[a]nrikw`estid], ongevraagd.
  • Unrequitable, [|[a]nrikw`a`it[e]b'l], niet te vergelden; Unrequ`ited = onvergolden, onbeantwoord.
  • Unresented, [|[a]nriz`entid], niet kwalijk genomen, ongewroken.
  • Unreserve, [|[a]nriz`[^a]v], vrijmoedigheid, ongedwongenheid: —d = openhartig, vrijmoedig, onbeperkt, volledig; subst. —dness.
  • Unresigned, [|[a]nriz`a`ind], niet gelaten.
  • Unresisted, [|[a]nriz`istid], niet weerstaan; |Unres`i`sting = zonder weerstand te bieden.
  • Unresolved, [|[a]nriz`olvd], onopgelost; Unres`o`lving, besluiteloos.
  • Unresponsive, [|[a]nrisp`onsiv], onhartelijk.
  • Unrest, [|[a]nr`est], onrust, ongerustheid; —ing = rusteloos, onophoudelijk.
  • Unrestored, [|[a]nrist`öd], niet hersteld.
  • Unrestrained, [|[a]nristr`e`ind], onbeteugeld, bandeloos; |Unrestr`i`cted = onbeperkt.
  • Unretracted, [|[a]nritr`aktid], onherroepen.
  • Unrevealed, [|[a]nriv`îld], ongeopenbaard.
  • Unreversed, [|[a]nriv`[^a]st], onherroepen = Unrevoked, [|[a]nriv`o`ukt].
  • Unriddle, [[a]nr`id'l], oplossen, verklaren.
  • Unrideable, [[a]nr`a`id[e]b'l], onberijdbaar.
  • Unrig, [[a]nr`ig], aftakelen, uitkleeden.
  • Unrighteous, [[a]nr`a`itj[e]s], onrechtvaardig, zondig; subst. —ness.
  • Unrip, [[a]nr`ip], opensnijden.
  • Unripe, [[a]nr`a`ip], onrijp; —ned = niet gerijpt; subst. —ness.
  • Unrival(l)ed, [[a]nr`a`iv'ld], ongeëvenaard.
  • Unrobe, [[a]nr`o`ub], (zich) uitkleeden.
  • Unroll, [[a]nr`o`ul], afrollen, ontplooien, loskronkelen.
  • Unromantic, [|[a]nr[e]m`antik], niet romantisch.
  • Unroof, [[a]nr`ûf], het dak wegnemen.
  • Unroot, [[a]nr`ût], ontwortelen.
  • Unround, [[a]nr`a`und], verb. ontronden (van vokalen): —ed = niet gerond.
  • Unruffled, [[a]nr`[a]f'ld], kalm, bedaard.
  • Unruliness, [[a]nr`ûlin[e]s], subst. v. Unruly, [[a]nr`ûli], toomeloos, bandeloos, uitgelaten, lastig.
  • Unsaddle, [[a]ns`ad'l], ontzadelen.
  • Unsafe, [[a]ns`e`if], onveilig, gewaagd; subst. —ness.
  • Unsaid, [[a]ns`ed], ongesproken, niet gezegd.
  • Unsal(e)able, [[a]ns`e`il[e]b'l], onverkoopbaar.
  • Unsalted, [[a]ns`ôltid], ongezouten, versch.
  • Unsanctified, [[a]ns`a[n,]ktif|a|id], onheilig, ongewijd.
  • Unsanctioned, [[a]ns`a[n,]k[vs]'nd], niet bekrachtigd.
  • Unsatiable, [[a]ns`e`i[vs][e]b'l], onverzadelijk; Unsatiating, [[a]ns`e`i[vs]eiti[n,]], niet te verzadigen.