This page needs to be proofread.
UNTINGED.
- Unsurpassable, [|[a]ns[a]p`âs[e]b'l], onovertreffelijk; |Unsurp`a`s`sed = onovertroffen.
- Unsusceptible, [|[a]ns[e]s`eptib'l], niet vatbaar (voor = of).
- Unsuspected, [|[a]ns[e]sp`ektid], onverdacht; |Unsusp`e`cting = niet achterdochtig; Unsuspicious, [|[a]ns[e]sp`i[vs][e]s], niet wantrouwend, argeloos; subst. —ness.
- Unsustainable, [|[a]ns[e]st`e`in[e]b'l], onhoudbaar; |Unsust`a`ined = niet gesteund.
- Unswayable, [[a]nsw`e`i[e]b'l], niet te beheerschen; Unswayed, [[a]nsw`e`id], niet bewerkt of door invloeden beheerscht.
- Unswept, [[a]nsw`ept], ongeveegd.
- Unswerving, [[a]nsw`[â]vi[n,]], niet afwijkend.
- Unsworn, [[a]nsw`ön], niet beëedigd.
- Unsymmetric(al), [|[a]nsim`etrik('l)], niet met goede verhoudingen.
- Unsystematic(al), [|[a]ns|ist[e]m`atik('l)], stelselloos.
- Untack, [[a]nt`ak], losmaken.
- Untainted, [[a]nt`e`intid], onbesmet, niet bedorven.
- Untalked, [[a]nt`ôkt], onvermeld, niet besproken (met of).
- Untam(e)able, [[a]nt`e`im[e]b'l], ontembaar; Untamed, [[a]nt`e`imd], ongetemd, woest, wild: — beauty = woeste schoonheid.
- Untarnished, [[a]nt`âni[vs]t], zonder smet of blaam.
- Untasked, [[a]nt`âskt], zonder taak.
- Untasted, [[a]nt`e`istid], onaangeroerd.
- Untaught, [[a]nt`ôt], onwetend, onervaren, ongeletterd.
- Untaxed, [[a]nt`akst], onbelast, niet beschuldigd.
- Unteachable, [[a]nt`ît[vs][e]b'l], onleerzaam; niet te leeren.
- Untempered, [[a]nt`emp[e]d], niet toebereid, niet gehard, niet gematigd.
- Untempted, [[a]nt`em(p)tid], niet verleid of verlokt.
- Untenable, [[a]nt`en[e]b'l], onhoudbaar.
- Untenantable, [[a]nt`en'nt[e]b'l], niet (ver)huurbaar, onbewoonbaar; Unt`e`nanted = onverhuurd, onbewoond.
- Untended, [[a]nt`endid], onverzorgd.
- Unterrified, [[a]nt`erif|a|id], onverschrokken.
- Untested, [[a]nt`estid], onbeproefd.
- Unthanked, [[a]nth`a[n,]kt], zonder dank; Unth`a`nkful = ondankbaar; subst. —ness.
- Unthinkable, [[a]nth`i[n,]k[e]b'l], ondenkbaar; Unth`i`nking = onnadenkend, onbezonnen; Unthought, [[a]nth`ôt], niet gedacht, onverwacht (met of).
- Untidiness, [|[a]nt`a`idin[e]s], subst. v. Untidy, [[a]nt`a`idi], slordig, onordelijk.
- Untie, [[a]nt`a`i], losbinden, losknoopen, losmaken.
- Until, [[a]nt`il], tot: He did not write — yesterday = gister pas.
- Untilled, [[a]nt`ild], onbebouwd.
- Untimbered, [[a]nt`imb[e]d], zonder boomen of timmerhout.
- Untimely, [[a]nt`a`imli], ontijdig, ongelegen: — merriment = ongepaste vroolijkheid; He died — = vroeg, jong; Untim(e)ous, [[a]nt`a`im[e]s], al te vroeg: It reached an — end = het kwam vóór zijn tijd aan een eind.
- Untinged, [[a]nt`in[vz]d], ongeverfd, ongetint, rein.
