Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1289

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

VESTRY.


  • of — = kunstvoorwerpen, antiquiteiten, curiosa.
  • Verulam, [v`erul'm].
  • Vervain, [v`[^a]vein], ijzerhard, verbena.
  • Verve, [v[^a]v], geestdrift, vuur.
  • Very, [v`eri], adj. werkelijk, waar, enkel, zelfs, echt; adv. zeer, in hooge mate: He is a — baby = echt "kuiken"; The — man came on the — day of the funeral = dezelfde man kwam op den dag zelf; The — thought of it makes me shudder = de bloote gedachte er aan; That's the — best you could do = het allerbeste; It is — possible = zéér wel mogelijk; The veriest baby would do it = het kleinste kind kan het doen; It was the veriest old building I ever saw = het alleroudste gebouw.
  • Vesica, [v[e]s`a`ik[e]], (de) blaas; —l, [v`esik'l], tot de blaas behoorende; —nt, [v`esik'nt], blaren trekkend; subst. trekpleister; Vesicate, [v`esik|e|it], blaren trekken; subst. V|esic`ation; Vesicle, [vesik'l], blaar, blaasje; Ve`s`icular, Ves`i`cul|ate, Ves`i`culose, Ves`i`culous = als een blaasje of eene blaar, blaas- of celachtig.
  • Vespa, [v`esp[e]], wesp.
  • Vespasian, [vesp`e`i[vz]'n], Vespasianus.
  • Vesper, [v`esp[e]], subst. avondster, avond; ook adj.; —s = vesper, laatste getijde van het brevier; —-bell; Vespertine, [v`esp[e]t(a)in], tot den avond behoorende of daarin gebeurende.
  • Vespiary, [v`espj[e]ri], wespennest.
  • Vessel, [v`es'l], vat, bloedvat, kan; schip, vaartuig, vaatwerk, gereedschap, mensch: Consecrated —s = gewijde vaten; The weaker — = de vrouw.
  • Vest, [vest], subst. vest, jacket zonder mouwen, onderlijfje; verb. bekleeden, omringen, begiftigen, beleggen, overdragen, overgaan op, komen op, gevestigd zijn in: His money is —ed in lands = belegd in; The right to the estate —s in you = is op u vastgezet; He was —ed with that power = bekleed met; —ed interests = verworven, verkregen rechten; —ed legacy = legaat dat iemand bijv. uitgekeerd wordt als hij 23 jaar oud is geworden.
  • Vesta, [v`est[e]], Vesta; waslucifer = Wax —; Vestal, subst. Vestaalsche maagd, kuische vrouw, non; adj. vestaalsch, rein, maagdelijk, kuisch: — Virgins = Vestaalsche Maagden.
  • Vestiary, [v`estj[e]ri], subst. kleedkamer, garderobe.
  • Vestibule, [v`estibj|ûl], vestibule, voorhof; —-train = D-trein.
  • Vestige, [v`estid[vz]], spoor, overblijfsel; Vestigial, [vest`id[vz]'l], rudimentair.
  • Vesting, [v`esti[n,]], stof voor vests; Vestment = kleeding, (mis)gewaad.
  • Vestry, [v`estri], consistoriekamer, kerkekamer, parochiebestuur, dat een wereldlijk, administratief karakter heeft: Common (General, Open) — = de gezamenlijke belastingbetalende leden, die de Churchwardens, Vestry Clerk en Beadle kiezen; Select — = de gezamenlijke Pew-Owners, i. e. de rijkere Church of England leden. Zij bepalen de Church rates; —-clerk = secretaris van de parochie; —-hall = gemeentehuis