Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1293

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

VIRGATE.


  • Vindictive, [vind`iktiv], wraakgierig; subst. —ness.
  • Vine, [vain], wijnstok, wingerd, wijnrank; —-clad = met wijngaardranken begroeid; —-culture = wijnbouw; —-disease = druifluisziekte; —-dresser = wijngaardenier; —-fretter = druifluis; —-grower = eigenaar van een wijnberg; —-grub = —-fretter; —-shoot = wijngaardrank; —-yard, [v`inj[e]d], wijngaard; —ry = broeikas voor druiven.
  • Vinegar, [v`in[e]g[e]], subst. azijn; adj. zuur, verb. zuur maken, met azijn wrijven: His temples were —ed = zijne slapen werden met azijn gewreven; —-bottle, —-cruet = azijnfleschje; —-sauce = zure saus; —-works = azijnmakerij; —y = zuur, gemelijk.
  • Vinose, [v`a`inous], [vain`o`us], wijnachtig: subst. Vin`o`sity; Vinous, [v`a`in[e]s]: — flavour = wijnsmaak; — loquacity = spraakzaamheid door den drank; Vintage, [v`intid[vz]], wijnoogst, wijn van een bepaalden oogst; Vintner, [vintn[e]], wijnhandelaar, wijnhuishouder; Vintry = wijnkelder, wijnhuis.
  • Viol, [v`a`i[e]l]: —-de-gamboys = een vroegere groote viool; Viola, [v`a`i[e]l[e]], altviool; viooltje.
  • Viola, [v`a`i[e]l[e]].
  • Violable, [v`a`i[e]l[e]b'l], schendbaar; Violate, [v`a`i[e]l|e|it], schenden, onteeren, verkrachten, ontheiligen, verbreken, ontwijden; Violation, [v|a|i[e]l`e`i[vs]'n], schending, verkrachting, inbreuk, ontwijding; V`iol|ative = schendend, onteerend; Violator, [v`a`i[e]l|e|it[e]], schender, verkrachter, verbreker: — of repose = rustverstoorder.
  • Violence, [v`a`i[e]lens], geweld, hevigheid, geweldadigheid, verkrachting, ontheiliging, inbreuk: It was done by — = met geweld, gewelddadig; He was done — to = hem werd geweld aangedaan; To offer — = verkrachten; He put a — on himself = deed zichzelf geweld aan, sloeg de hand aan zichzelf; To use personal — to = (iemand) persoonlijk geweld aandoen; Violent, [v`a`i[e]lent], adj. geweldig, hevig, driftig, schril, buitengewoon, gewelddadig: To die a — death.
  • Violescent, [v|a|i[e]l`es'nt], paarsachtig: Violet, [v`a`i[e]lit], subst. viooltje; adj. paars, violetkleurig.
  • Violin, [v`a`i[e]lin], [vai[e]l`in], viool: He played (on) the — = speelde viool; —-bow = strijkstok; —-case = vioolkist; Violinist, [v|a|i[e]l`inist] = vioolspeler; Violoncellist, [v|a|i[e]lont[vs]`elist], [v|i[e]lon[vs]`elist], violoncellist; Violoncello = violoncel.
  • Viparious, [vaip`êri[e]s], levenwekkend; taai: A cat is — = heeft een taai leven.
  • Viper, [v`a`ip[e]], adder (ook fig.): I have nurtured a — in my bosom = een adder aan mijn borst gekoesterd; —'s bugloss = slangenkruid; —'s grass = schorseneer; Viperine, [v`a`ip[e]r(|a)|in], adderachtig, vergiftig, kwaadaardig = Viperous, [v`a`ip[e]r[a]s].
  • Virago, [v(a)ir`e`igou], manwijf, helleveeg.
  • Virescent, [vair`es'nt], groen (wordend).
  • Virgate, [v`[^a]git], roedevormig.