Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1299

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

VULGAR.


  • and carried the motion by fourteen —s = kreeg de motie met een meerderheid van veertien stemmen aangenomen; He was within a — of losing his situation = met één stem meerderheid behield hij zijne betrekking; The motion came to the — = werd in stemming gebracht; The —s cast, given = de uitgebrachte stemmen = The —s polled; To put to the — = in stemming brengen; To take a — on a question = laten stemmen over; — of confidence = votum van vertrouwen; Want-of-confidence — = votum van wantrouwen; A motion of thanks was —d to the chairman = den president werd de dank der vergadering gebracht; He spoke for the government and —d against it = en stemde er tegen; He —d himself into the chair = benoemde zichzelf tot voorzitter; Voter = kiezer, stemgerechtigde; Voting: — by ballot = ballotage; —-paper = stembiljet: To fill up a —-paper, To mark a —-paper = invullen, merken.
  • Votive, [voutiv]: — medal = herinneringsmedaille; — offering = dankoffer; — tablet = gedenksteen.
  • Vouch, [vaut[vs]], subst. verzekering, getuigenis; verb. waarborgen, instaan voor, betuigen, verzekeren, getuigenis afleggen: Will you — for the truth of it? = staat gij voor de waarheid in? Vouchee, [vaut[vs]`î], iemand, die als borg of zegsman wordt opgeroepen; Voucher = getuige, bon(netje), toegangskaart, borg, getuigenis, declaratie (voor uitgegeven en onvergolden gelden): My — has left the audit-office = mijne declaratie is al bij de Rekenkamer geweest; A — for a drink = bon; Vouchor, [v`a`ut[vs][e]], [vauts`ö]ö?], die een ander daagt (als —ee); Vouchsafe, [v|a|ut[vs]s`e`if], toestaan, waarborgen, de goedheid hebben, zich verwaardigen: He did not — any reply = verwaardigde zich niet te antwoorden.
  • Vow, [vau], subst. gelofte, eed; verb. beloven, eene gelofte doen, bezweren, plechtig betuigen, wijden: To make a — = een gelofte doen; She has received (taken) the —s = heeft de kloostergeloften afgelegd.
  • Vowel, [v`a`u[e]l], subst. klinker; adj. vocaal.
  • Voyage, [v`ô`i-id[vz]], subst. verre (zee)reis; verb. reizen, bereizen, bevaren: Our — in, Our homeward — = onze terugreis; I met him on my — = op reis; On our — out = On our outward — = heen-, uitreis; He went on a — = op reis; —r = (zee)reiziger; Voyageur, Fr. uitspr., Canadeesch schuitevoerder.
  • Vulcan, [v[a]lk'n], Vulcanus; —ian, [v[a]lk`e`inj'n], —ic, [v[a]lk`anik], vulkanisch; —ite = eboniet; —iz`ation = vulkanisatie; —ize = vulkaniseeren.
  • Vulgar, [v`[a]lg[e]], adj. gewoon, gemeen, ordinair, grof, lomp, laag, volks{{...: The — = het gewone volk, groote hoop, het gemeen; — fraction = gewone breuk; — speech (talk, tongue) = volkstaal; —ian, [v[a]lg`êri[e]n], proleet; —ism = platheid, platte uitdrukking; —ity, [v[a]lg`ariti], laagheid, platheid, grofheid; —iz`ation, subst.