Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1319

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

WEATHER.


  • the stone = rond gesleten; All his wild pranks will — off with time = al zijne wilde streken zullen er met den tijd wel uitgaan; Time wore on = ging voorbij; To — out = afdragen, uitputten, uitmergelen, afmatten, doorbrengen: I was worn (out) with fatigue = kapot van, uitgeput; To — ill = zich slecht houden; His patience is wearing thin = raakt op; This cloth —s well = houdt zich goed in het dragen; You — (your age) well = gij houdt u goed voor uw leeftijd; —able = geschikt om te dragen; —er = drager, wat uitslijt; —ing: —ing-apparel = lijfdracht, kleederen.
  • Weariness, [w`îrin[e]s], vermoeidheid; Wearisome = vermoeiend, vervelend; subst. —ness; Weary, [w`îri], adj. vermoeid, moede, vermoeiend, bezwaarlijk; verb. vermoeien, moe worden, afmatten, vervelen, hinderen, hunkeren naar (for): I am — of working = het werken moe; I am — with working = moe van het werken; I soon wearied of (zelden with) the same succession of fields and houses = spoedig verveelde mij; The soldiers were wearied out = geheel uitgeput; To be wearied out of patience = zijn geduld verliezen.
  • Weasand, [w`îz'nd], luchtpijp.
  • Weasel, [w`îz'l], wezel: Catch a — asleep! = jij zult mij te pakken nemen! —-faced = met een scherp en mager gezicht.
  • Weather, [w`edh[e]], subst. weder of weer; verb. zich goed houden, weerstaan, doorstaan, (laten) verweeren, overwinnen, te loever omzeilen: Fair, fine, settled — = mooi, bestendig; Foul, Wild — = slecht, onstuimig; How is the —? = What is the — like? = wat voor weer is het; The ship was under a stress of — = had met hevige stormen te kampen; The — has been very settled these three weeks = wij hebben de laatste drie weken vast weer; The cold — at last breaks = ten slotte slaat het weer om; The ship makes good (bad) — = houdt zich goed (slecht) in een storm; To sing and dance all —s = de huik naar den wind hangen; — and wind permitting = wind en weder dienende; To — a cape = bovenlangs zeilen; To — a point = bovenlangs zeilen; winnen trots tegenstand of moeilijkheden; To — a ship = de loef afsteken; This ship is sure to — (out) the storm = dit schip zal bepaald den storm doorkomen, zich goed houden in; —-anchor = anker aan de windzijde; —-beaten = door stormen geteisterd, verweerd: A —-beaten coast, face = eene door stormen geteisterde kust, verweerd gelaat; —-bitten = verweerd; —-board, subst. windzijde, plank gespijkerd over de stukpoorten v. een opgelegd schip; rand aan een raam voor het afvloeien v. water (= —-boarding); verb. planken over elkander spijkeren tegen het doordringen van regen, sneeuw, etc.; —-bound = door het weer teruggehouden of opgehouden; —-box = weerhuisje; —-breeder = een mooie dag waarop zich een onweder schijnt