Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1366

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.
Z.
  • Z, [zed]; Zach(ary), Zach(ariah); Zeph(aniah); Z(oological) G(ardens); Zoochem(istry); Zoogeog(raphy); Zool(ogy).
  • Zach, [zak]; Zachariah, [z|ak[e]r`a`i[e]]; Zachary, [z`ak[e]ri].
  • Zaim, [zaim], [z`â-im], Turksch leenman; —et = district van een Z.
  • Zain, [zein], geheel zwart of bruin paard.
  • Zambezi, [zamb`e`izi].
  • Zambo, [z`ambou], kind van een mulattin en een neger.
  • Zamouse, [z[e]m`ûz], W. Afrikaansche buffel.
  • Zante, [z`anti]: —-wood = Hongaarsch geelhout, fiset- of fustiekhout.