Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1369

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ZYMOSIS.


  • [z[e]d`a`i[e]k'l]: — light; — signs = de twaalf teekenen van den Dierenriem.
  • Zoedone, [z`o`u[e]doun], een mousseerende alkoholvrije drank.
  • Zola, [z`o`ul[e]], Zola; —ism = naturalisme, realisme; —`i`stic.
  • Zonal, [z`o`un'l], als eene zone; Zonar, [zounâ], gordel, die voorheen door Christenen en Joden in Turkije moest worden gedragen, ter onderscheiding van de Mahomedanen; Zone, [zoun], subst. gordel, luchtstreek, gebied: Frigid, Temperate, Torrid — = koude, gematigde, heete luchtstreek; Zonule, [z`o`unjûl], kleine gordel = Zonulet, [z`o`unjul|et].
  • Zoo, [zû], verk. van Zoological Garden(s).
  • Zoochemistry, [z|o|u`[e]kemistri], scheikunde der dierlijke stoffen.
  • Zoographer, [z[e]`ogr[e]f[e]], dierenbeschrijver; adj. Zo|ogr`a`p`hic(al); Zo`o`graphy = dierenbeschrijving.
  • Zooks, [zuks], sapperloot!
  • Zoolatry, [z[e]`ol[e]tri], dieraanbidding.
  • Zoologer, [z[e]`ol[e]d[vz][e]], dierkundige: Zoological, [z|o|u[e]l`od[vz]ik'l], dierkundig: — Garden(s) = dierentuin; Zoologist, [z[e]`oled[vz]ist], dierkundige; Zoology, [z[e]`ol[e]d[vz]i], dierkunde.
  • Zoomorphic, [z|o|u[e]m`öfik], met of in dierenvorm; Zoomorphism = voorstellen van een god in diervorm.
  • Zoons, [zûnz] = Zounds.
  • Zoophyte, [z`o`u[e]f|a|it], plantdier.
  • Zoril, Zorille, [z`oril], Zorilla, [zo|ur`il[e]], een soort bunzing.
  • Zoroaster, [zour[e]`ast[e]]; Zoroastrian, [zour[e]`astri[e]n].
  • Zoster, [z`ost[e]], gordelroos.
  • Zouave, [zwâv], [zu`âv], zouaaf.
  • Zounds, [zaundz], interj. donders, duivels!
  • Zoutch, [zaut[vs]], [zût[vs]], smoren van aal in weinig water.
  • Zuider Zee, [z`a`id[e]z|î].
  • Zuleika, [siûl`îk[e]].
  • Zulu, [z`ûlû], Zoeloe; Zurich, [z`ûrik].
  • Zuyder Zee, Zie |.
  • Zygodactyle, [z(a)ig[e]d`aktail], Zygodactylic, [z(a)ig[e]dakt`ilik], met klimpooten; Zygodactylous, [z(a)ig[e]d`aktil[a]s].
  • Zymology, [zaim`ol[e]d[vz]i], leer der gisting; Zymometer, [zaim`om[e]t[e]] = gistingsmeter.
  • Zymosis, [z(|a)im`o`usis], gisting; infectieziekte; Zymotic, [zaim`otik], gistings - -, infectie - -: — diseases = besmettelijke ziekten.