Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/169

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CAREEN.


  • tig! To Mr. W. (To the — of) Mrs. Müller = per adres (ook c. o. = p. a.); Have a — = pas op! He took — to . . . = zorgde er voor, dat. . .; I don't — if I do = 't is mij goed; He did not — to do it = deed het liever niet; I like you, and I don't — to own it = en erken het graag; He did not — a pin, a curse, a damn = hij gaf er geen zier om; Let him go, I don't — = het kan mij niet schelen; I don't — about wine just now = heb liever niet; —-taker = huisbewaarder; —-worn = aftgetobd, door zorgen versleten; —ful = bedacht, zorgvuldig, spaarzaam: I am —ful for nothing = ik geef om niets; —ful of = zorgvuldig, spaarzaam; He was not —ful to deny it = hij erkende het gaarne; subst. —fulness; —less, zorgeloos; subst. —lessness.
  • Careen, [k[e]r`în], een schip kanten, naar ééne zijde overhellen, kielen; Car`e`enage = plaats daarvoor, of de kosten daarvan.
  • Career, [k[e]r`î[e]], subst. loopbaan, snelle vaart; — verb. zich snel bewegen, snel doen loopen: We were —ing along at the rate of sixty miles an hour = wij snelden voort met eene vaart. . . .
  • Carelia, [k[e]r`îlj[e]], Carelië.
  • Caress, [k[e]r`es], subst. liefkoozing, omhelzing; — verb. liefkoozen, omhelzen, aanhalen.
  • Caret, [k`êr[e]t], [k`ar[e]t], een teeken ( ^ ) bij het corrigeeren, om aan te duiden, dat een ontbrekend woord moet worden ingevoegd.
  • Carew, [k[e]r`û], [k`arû].
  • Cargo, [k`âgou], lading, goederen; —-carrying = vrachtvarend.
  • Caria, [k`êri[e]], Carië.
  • Carib, [k`arib], Karibe; —al, Karibisch = —(b)ean, [kar`ibj[e]n]; —(b)ee, [k`arib|î] = Carib = Carrib(b)ean Islands.
  • Caribou, [k`arib|û], [karib`û], N. Amer. rendier.
  • Caricature, [k`arik[e]tju[e]], subst. karikatuur; — verb. karikatureeren, bespottelijk voorstellen; C|aricat`urist = karikaturist.
  • Caricous, [k`arik[a]s]: — tumour — vijggezwel.
  • Caries, [k`êri|îz], beeneter.
  • Carillon, [k`aril'n], klokkenspel,
  • Carinthia, [k[e]r`inthi[e]], Carinthië; —n = Carinthisch; Carinthiër
  • Cariole, [k`ari|o|ul], tweewielig rijtuigje.
  • Cariosity, [k|êri`ositi], beeneter; C`arious: — tooth = holle tand.
  • Cark, [kâk], subst. last, gewicht, zorg, kommer; — verb. kwellen; bezorgd zijn: — and care = kommer en zorg; —ing cares = kwellende zorgen.
  • Carl(e), [kâl], kerel, ruwe vent, boer; Carlin(e), [k`âlin], oud wijf, heks.
  • Carlisle, [k|âl`a`il].
  • Carlovingian, [k|âl[e]v`in[vz][e]n], Karolingisch.
  • Carlyle, [k|âl`a`il]; Carl`ylean = Carlyliaansch; C|arlyl`ese, Carlyl`e`sque, in den stijl (trant) van C; Carl`ylism = volgens C's spraakge-*gebruik.
  • Carmagnole, [kâm'nj`o`ul], Carmagnole.
  • Carmarthen, [kâm`âth'n].
  • Carmelite, [k`âm[e]l|a|it]. Karmeliet; Karmalitisch; soort laken, soort v. peer.
  • Carmichael, [kâm`a`ik'l], [k`âm|a|ik'l].