Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/178

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CEASE.


  • Cause, [kôz], oorzaak, reden, beweegreden, zaak, aangelegenheid; verb. veroorzaken, voortbrengen: The First — = God; He was called up to show — with reference to a nuisance = hij werd voorgeroepen om zich te verantwoorden wegens burengerucht (of overlast); He —d his men to follow him = liet; Causeless = zonder oorzaak.
  • Cause(wa)y, [k`ôz(we)i], subst. straatweg, verhoogd voetpad, dam, steiger, aanlegplaats; verb. plaveien: A little stone — = geplaveid straatje; A wooden — = steiger.
  • Caustic, [k`ôstik], subst. bijtmiddel; adj. bijtend, scherp: Lunar — = helsche steen; Caust`i`city = scherpheid, sarcasme.
  • Cauter, [k`ôt[e]], brandijzer; C|a|uteriz`ation = uitbranding; C`a`uterize = uitbranden; C`a`utery = branden; brandijzer, brandmiddel.
  • Caution, [k`ô[vs]'n] subst. omzichtigheid, waarschuwing; pand; iets geweldigs (zonderlings); verb. waarschuwen: Well, you're a —! = jij bent een best merk! That's a — = da's kras! —-money = waarborgsom; —ary = waarschuwend; C`a`utious = omzichtig: subst. —ness.
  • Cavalcade, [k|av'lk`e`id], cavalcade.
  • Cavalier, [k|av[e]l`î[e]], subst. ridder, ruiter, cavalier, Royalist; adj. ongedwongen, zorgeloos, trotsch, aanmatigend.
  • Cavalry, [k`av'lri], ruiterij.
  • Cavatina, [k|avat`în[e]], cavatine (muz.).
  • Cave, [keiv], subst. hol, grot, het bukken of toegeven; afscheiding van een politieke partij; de afgescheidenen; verb. instorten, inzakken, inslaan, uithollen, toegeven: He rose to make a speech but soon —d in = bleef steken; We shall never — in to the French, so far as Egypt is concerned = toegeven; A caved-in old hat; —-dwellers = holbewoners = —-men.
  • Caveat, [k`e`ivj[e]t], subst. protest; patentaanvrage (Amer.); verb. een caveat beteekenen; caveeren (bij het schermen): To enter (Put in) a — = een protest indienen; C`aveator = protesteerende; protestaanvrager.
  • Cavendish, [k`av'ndi[vs]], [k`andi[vs]], (tot koeken geperste) tabak.
  • Cavern, [k`av[e]n], spelonk, hol; —ed, vol holen; Cav`e`rnous = hol, vol holen.
  • Caves(s)on, [k`av[e]s'n], neuspranger.
  • Caviar(e), [kavi`â], kaviaar: — to the general = te fijn voor den grooten hoop.
  • Cavil, [k`av'l], verb. vitten op (at); subst. chicane, haarklooverij: Without — = buiten twijfel; —ler = vitter, nijdas.
  • Cavin, [k`avin], holle weg.
  • Cavity, [k`aviti], holte.
  • Cavort, [k[e]v`öt], steigeren, rondspringen, druk doen.
  • Caw, [kô], subst. gekras; verb. krassen.
  • Cawnpore, [kônp`û[e]], [k`ônp[e]].
  • Caxton, [k`akst'n], Caxton; boek door Caxton gedrukt.
  • Cay, [kei], rif, zandbank, eilandje.
  • Cayenne, [kei`en], [kai`en], Cayenne(peper).
  • Cayman, [k`e`im'n], alligator, kaaiman.
  • Cazique, [k[e]z`îk], Amer. opperhoofd.
  • Cease, [s`îs], ophouden, staken, laten varen;