This page needs to be proofread.
CHINE.
- man = zoo kind, zoo man; This — = mijn persoontje (Amer.); From a — = van kindsbeen af; With — = zwanger; —bearing = baren; In —bed = in het kraambed; —birth = bevalling; —ermasday, [t[vs]`a`ild[e]masd|e|i], herdenking (in de Eng. Kerk) van den kindermoord (28 December); —'s-play = kinderspel (ook fig.); —hood = kindsheid; Second —hood = kindschheid; —ing = kinderen barend; —ish, —like, —ishminded = kinderlijk, kinderachtig; —ishness = kinderlijkheid.
- Childe, [t[vs]aild], jonker.
- Chili, [t[vs]`ili]; Chilian, [t[vs]`ilj'n], Chiliaan(sch).
- Chiliad, [k`ili|ad], duizend jaren.
- Chill, [t[vs]il], kil, koel, koud, ontmoedigend; subst. koude rilling, koude, koudheid; — verb. koud maken (worden), verstijven, ontmoedigen, temperen, huiveren: To catch a — = een bekleuming opdoen; To take the — off = laten beslaan; —(i)ness = koude, etc.; —ing blast = snijdende wind; —y = kil, kleumsch; onhartelijk.
- Chiltren Hundreds, [t[vs]`ilt[e]nh`[a]ndridz], Domeingoederen in Bucks. en Oxfords., waarover het nominale rentmeesterschap wordt gegeven aan een parlementslid, dat aftreden wil, daartoe niet het recht heeft, doch als Steward hiertoe verplicht is.
- Chimb, [t[vs]aim], kim van een vat.
- Chime, [t[vs]aim], klokkenspel (—s = carillon, melodie), rhythmus, harmonie, kim; — verb. harmonisch luiden (klinken), harmonieeren, instemmen, invallen (in); overeenstemmen (with).
- Chimera, [kai- of kim`îr[e]], Chimaera; schrikbeeld; hersenschim; Chim`e`ric(al) = hersenschimmig.
- Chimere, [[vs]im`î[e]], [t[vs]`im[e]], wit opperkleed van een bisschop.
- Chimney, [t[vs]`imni], schoorsteen, lampeglas: The — smokes = de schoorsteen rookt, de lamp walmt; —-cap = gek; —-corner = hoekje v. d. haard; —-hook = ketelhaak, vuurhaak; —-money = belasting op schoorsteenen; —-piece = schoorsteenmantel; —-pot = schoorsteenpot; kachel-*pijp (fig.) = —-pot (silk) hat; —-shaft = deel van den schoorsteen boven het dak; —-sweep(er) = schoorsteenveger.
- Chimpanzee, [t[vs]imp`anzî], [t[vs]|impanz`î], chimpansé.
- Chin, [t[vs]in], kin: To thrust the — into the neck = den neus in den wind steken; Up to the — = tot over de ooren; Double —ned = met onderkin; —-music = gesnater; —-scale = (helm)ketting; —-strop = kinriem.
- China, [t[vs]`a`in[e]], China; porselein; adj. porseleinen: —-clay = porseleinaarde; —man = Chinees; schip, dat op China vaart; —-orange = sinaasappel; —-shop = porseleinwinkel; —ware = porselein; Chin`e`e = Chinees; Chinese, [t[vs]ain`îz], [t[vs]ain`îs], Chinees(ch), Chineezen: — lantern = lampion.
- Chinch, [t[vs]in[vs]], graanworm; wandluis (Amer.).
- Chinchilla, [t[vs]int[vs]`il[e]], chincilla (bont).
- Chine, [t[vs]ain], subst. ruggegraat, ruggestuk, rug; kloof.