Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/209

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

CODRINGTON.


  • Codrington, [k`odri[n,]t'n].
  • Coefficient, [k|o|u[e]f`i[vs]'nt], medewerkend; subst. coefficient.
  • Coemption, [k|o|u`em(p)[vs]'n], het opkoopen of koopen in het groot.
  • Coequal, [k|o|u`îkw'l], subst. en adj. gelijk(e); —ity, [k|o|uikw`oliti], gelijkheid.
  • Coerce, [kou`[â]s], dwingen; —r; Co`e`rcion = dwang; —-act = dwangwet.
  • Coessential, [k|o|u[e]s`en[vs]'l], van hetzelfde wezen.
  • Coetaneous, [k|o|uit`e`ini[e]s], even oud.
  • Coeternal, [k|o|uit`[â]n'l], eeuwig bestaand met; subst. Coet`e`rnity.
  • Coeval, [k|o|u`îv'l] = Coetaneous.
  • Coexist, [k|o|uegz`ist], gelijktijdig bestaan; subst. Coex`i`stence; adj. Coex`istent.
  • Coffee, [k`ofi], koffie: A cup of black —; To grind, make, roast, take —; —-beans (= —-nibs); —-mill; —-pot; —-room = gelagkamer.
  • Coffer, [k`of[e]], subst. geldkist, kist, koffer, schat; gracht, galerij (vestingb.), sluis (in een kanaal); verb. in eene kist besluiten; —-dam, [k`of[e]d|am], kistdam; —ed.
  • Coffin, [k`ofin], subst. doodkist, pasteikorst, peperhuisje, bovenste van een paardehoef, kar van een drukpers; verb. in eene kist besluiten, insluiten.
  • Cog, [kog], subst. kam of tand (van een rad); kleine boot; verb. paaien, door mooie praatjes bedriegen: His dice were —ged = zijne dobbelsteenen waren valsch (met lood aan ééne zijde bezwaard); —-wheel = tand- of kamrad.
  • Cogency, [k`o`ud[vz]'nsi], overtuigende kracht; Cogent, [k`o`ud[vz]'nt], krachtig, overtuigend.
  • Coggle, [k`og'l], kleine boot; —-stone = afgeronde keisteen.
  • Cogitate, [k`od[vz]iteit], denken, overpeinzen; subst. C|ogit`ation; adj. C`o`git|ative.
  • Cognac, [k`o(`u)njak], cognac.
  • Cognate, [k`ognit], subst. bloedverwant; adj. verwant (in Schotl. vooral van moederszijde), vermaagschapt, van denzelfden aard; Cogn`ation = bloedverwantschap.
  • Cognition, [kogn`i[vs]'n], kennis (door eigen ondervinding of onderzoek opgedaan); adj. C`o`gnitive.
  • Cognizable, [k`o(g)niz[e]b'l], kenbaar, vervolgbaar; Cognizance, [k`o(g)niz'ns], kennis(neming), kenmerk, insigne; competentie, (rechts)gebied: Out of the — of the post; Cognizant, [k`o(g)niz'nt], kennis dragend of nemend van (of).
  • Cognomen, [kogn`o`um'n], familienaam, bijnaam; benaming.
  • Cognovit, [kogn`o`uvit], schriftel. erkenning door den gedaagde, dat de eischer in zijn recht is.
  • Cogue, [kog], nap, vaatje, emmer, slok.
  • Cohabit, [k|o|uh`abit], (als man en vrouw) samenwonen; subst. —`ation.
  • Coheir(ess), [k|o|u`ê[e](r[e]s)], mede-erfgenaam.
  • Cohere, [kouh`î[e]], samenkleven, logisch samenhangen; subst. —nce = —ncy; adj. —nt; —r = cohaerer, fritter (Draadl. telegr.).
  • Cohesion, [kouh`î[vz]'n], cohesie, samenhang, verband; adj. Coh`esive; subst. —ness.