This page needs to be proofread.
COLPORTAGE.
- —-man = verfbereider, verfverkooper; —-sergeant = onderofficier-vaandeldrager; —ed = gekleurd (niet wit), zwartbruin; —ing = valsche schijn, kleur(sel); —less; —ist.
- Colportage, [k`olpötid[vz]], ook Fr. uitspr. colportage; Colporte(u)r, [k|olpöt`[â]], [k`olpöt[â]], colporteur.
- Colquhoun, [k[e]h`ûn].
- Colstaff, [k`olstaf], draagstok voor watervat of last.
- Colt, [koult], subst. veulen (ook fig.): —'s foot = klein hoefblad (de bladeren worden wel gerookt tegen asthma); —'s-tooth = melktand; — verb. dartelen, springen (Amer.); afstraffen met een eind touw; —ish = dartel.
- Colter, [k`o`ult[e]]. Zie Coulter.
- Colton, [k`o`ult'n].
- Coluber, [k`oljub[e]] = C`o`lubrid(e), adder; Colubrine, [k`oljubr(a)in], slangachtig, listig.
- Columbarium, [k|ol[e]mb`êri[e]m], columbarium.
- Columbia, [k[e]l`[a]mbj[e]].
- Columbine, [k`ol'mb(a)in], subst. akelei; Colombine; violette weerschijn; adj. met de kleur van een duivenhals.
- Columbus, [k[e]l`[a]mb[e]s].
- Column, [k`ol'm], zuil, pilaar, kolom, kolonne (troepen), rij: — of companies = compagniescolonne; — of route = marschcolonne; Col`u`mnar = zuilvormig, zuil - -.
- Colure, [k[e]lj`û[e]], [k`o`ulju[e]], (meest mv.) coluren (sterrek.), snijpunt.
- Coma, [koum[e]], slaapziekte, diepe slaap; nevelkring van een komeet; zaadpluisje.
- Co-mate, [koum`e`it], subst. kameraad.
- Comatose, [k`o`um[e]t|o|us], [k|oum[e]t`o`us], door slaap bevangen, slaapzuchtig.
- Comb, [koum], subst. kam, hekel, wolkam, hanekam, honigraat; — verb. kammen, hekelen, rollen en uiteenspatten (der golven): To cut a person's — = een toontje lager doen zingen; To — some one's head (hair) = iemand onder den duim houden; He —ed his hair with his hands = streek met de hand door.
- Combat, [k`omb[e]t], [k`[a]mb[e]t], subst. strijd, gevecht: Private, single — = duel; — verb. strijden, worstelen, bestrijden; —able = bestrijdbaar; —ant, subst. (ook: —er) strijder; adj. strijdend, strijdlustig; —ive = strijdlustig; —iveness = strijdlustigheid.
- Combe, [kûm], [koum].
- Comber, [k`o`um[e]], hij die kamt, wolkam(mer), lange omkrullende golf.
- Combinable, [k[e]mb`a`in[e]b'l], vereenigbaar.
- Combination, [k|ombin`e`i[vs]'n], verbinding, vereeniging, komplot; —s = hemdbroek, = —-garment; —-laws = Eng. arbeidswetten van 1824; —-room = gezelschapszaal (aan de universiteit te Cambridge); C`o`mbinative, Comb`inative = verbindend, verbindings. . .
- Combine, [k'mb`a`in], nauw verbinden, (zich) vereenigen, samenvoegen; subst. bond, kongsie.
- Combings, [k`o`umi[n,]z], kamharen.
- Combustibility, [k'mb[a]stib`iliti], brandbaarheid; Combustible, [k'mb`[a]stib'l], subst.