Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/282

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DEDICATE.


  • Declivity, [dikl`iviti], helling, glooiing, schuinte; Decl`i`vitous = schuin, hellend = D|ecl`ivous.
  • Decoct, [dik`okt], afkoken, uittrekken; subst. —ion.
  • Decollate, [dik`oleit], onthalzen; D|ecoll`ation of St. John = 29 Aug.
  • Decolo(u)r(ize), [dik`[a]l[e](r|a|iz)], bleeken, Decolorant, [dik`[a]l[e]r'nt], bleekmiddel; Dec|olor`ation = bleeken, kleurloosheid.
  • Decompose, [d|îk'mp`o`uz], ontbinden, oplossen, ontleden; Decomp`o`site, Dec`o`mposite, veelvoudig samengesteld; Dec|ompos`i`tion = ontbinding.
  • Decompound, [d|ik'mp`a`und], veelvoudig samenstellen of verbinden; ook adj.: A — leaf, flower = een dubbel blad, dubbele bloem.
  • Decorate, [d`ek[e]r|e|it], versieren, optooien; Decoration, [d|ek[e]r`e`i[vs]'n], versiering, sieraad, decoratie: — day = 30 Mei (in Amerika), bestemd tot versiering van de graven der in den burgeroorlog gesneuvelden (1861-1865); D`e`cor|ative = versierend, verfraaiend; D`e`cor|ator = versierder, (decoratie)schilder.
  • Decorous, [dik`ôr[e]s], [d`ek[e]r[a]s], gepast, welvoegelijk; subst. —ness; Decorum, [dik`ôr'm], welvoegelijkheid, decorum.
  • Decoy, [dik`ô`i], subst. lokmiddel, aas, krijgslist; lokeend, eendenkooi; verb. verlokken, verleiden; —-duck; —-man = kooiker.
  • Decrease, [dikr`îs], [d`îkrîs], subst. afneming, vermindering, het vallen (van het water); verb. dikrîs, verminderen, (langzaam) afnemen.
  • Decree, [dikr`î], subst. decreet, verordening, voorschrift; gebod, rechterlijke beslissing; verb. bepalen, vaststellen, beslissen, decreteeren: — nisi, [n`a`isai], voorwaardelijke beslissing (geldig zoolang geen nieuw feit hiermee in strijd blijkt te zijn); To — levies = lichtingen uitschrijven.
  • Decrement, [d`ekrim'nt], achteruitgang, vermindering.
  • Decrepit, [dikr`epit], afgeleefd, gebrekkig.
  • Decrepitate, [dikr`epit|e|it], calcineeren van zouten; subst. Decr|epit`ation.
  • Decrepitude, [dikr`epitjûd], afgeleefdheid, gebrekkigheid.
  • Decrescent, [dikr`es'nt], afnemend; Decrescendo, [d|ikr[e][vs]`endou], decrescendo (Muz.).
  • Decretal, [dikr`ît'l], subst. bevel (vooral pauselijk); adj. tot een decreet behoorend.
  • Decrier, [dikr`a`i[e]], hij die decries; Decry, [dikr`a`i], laken, in discrediet brengen.
  • Decumb, [dik`[a]mb], gaan liggen; Dec`u`mbence = liggende houding; Dec`u`mbent = liggend, bedlegerig.
  • Decuple, [d`ekjup'l], subst. tienvoud; adj. tienvoudig; verb. vertienvoudigen.
  • Decurrent, [dik`[a]r'nt], afloopend; Decursive, [dik`[â]siv], afloopend.
  • Decussate, [dik`[a]sit], kruisstandig; verb. [dik`[a]seit], [d`ek[e]seit] = kruiselings snijden.
  • Dedicate, [d`edik|it], adj. toegewijd; verb. [d`edik|e|it], toewijden, opdragen, wijden; D|edicat|e|e = wien een werk wordt opgedragen; D|edic`ation = toewijding, opdracht; D`e`dic|ator = die opdraagt; D`e`dic|atory = bij wijze van opdracht.