This page needs to be proofread.
ALIGHT.
- niet in het bezit der burgerschapsrechten; —-Act = vreemdelingenwet; —ab`i`lity = vervreemdbaarheid; —able = vervreemdbaar, overdraagbaar; —ate, [`e`ilj[e]nit], adj. vervreemd; — verb. ([`e`ilj[e]n|e|it]) vervreemden, overdragen; subst. —`ation: Mental — = waanzin; Alien`e`e = nieuwe eigenaar. —ism = vreemdelingschap; —ist = dokter voor krankzinnigen.
- Alight, [[e]l`a`it], adj. aangestoken, brandend, verlicht: Her eyes are — = schitteren; He intends to set the Thames — = hij heeft groote plannen; The crocuses were — = in bloei.
- Alight, [[e]l`a`it], uitstappen, afstijgen, neervallen, neerstrijken, aantreffen: To — at an hotel = afstappen; To — from a horse = afstijgen; The bird —ed on the branch = neerstrijken.
- Align, [[e]l`a`in], (zich) richten; —ment, richting; tracé.
- Alike, [[e]l`a`ik], gelijk, op dezelfde wijze: They are very much — = gelijken veel op elkaar; They are all treated — = op dezelfde wijze; — brilliant and . . . = zoowel. . . als-.
- Aliment, [`aliment], subst. voedsel; levensonderhoud; — verb. (iemand) onderhouden; |Alim`e`ntal, voedzaam; Alim`e`ntary, voedend, voedings. . .: — canal = voedingskanaal; Aliment`ation, voeding, voedzaamheid, onderhoud: Derangements of — voedings-*stoornissen.
- Alimony, [`alim[e]ni], onderhoud, alimentatie.
- Aline, [[e]l`ain] = Align.
- Alive, [[e]l`a`iv], in leven, levend, levendig, gevoelig voor; lettend op, bewust: The best man — = van de wereld; No man — = geen sterveling; All — = met oogen en ooren open; He is terribly — to an affront = zeer gevoelig voor; To be — with = wemelen van; Look — = vlug wat, maak voort; They skinned him — = vilden hem levend, sloegen hem rauw.
- Alkali, [`alk[e]li], loogzout; —ne, [`alk[e]l(a)in], alkalisch; —zation, alkalisatie; —ze, alkaliseeren; Alkaloid, [`alk[e]lôid], alkalisch; alkaloïde.
- All, [ôl], subst. het geheel, het alles, allen; adj. en adv. geheel, gansch, volkomen: When — is said (told) = bij slot van rekening = After —; That's — = en daarmee is het uit; They have lost their (little) — = al wat zij bezaten; My boy is my —; — and sundry = allen zonder onderscheid; I have known him — along = al dien tijd; It is — along of you = alles uw schuld; — but = bijna; This sentence is — capitals = bestaat geheel uit; — day (the town) = de geheele; I am — ears and eyes = ik luister en zie zoo scherp toe als me mogelijk is; On — fours = op handen en voeten; It is — one (the same) to me = hetzelfde; He is a fool — over = een groote dwaas; That's D. — over = net iets voor, lijkt precies op; He is — right = gezond, klaar, binnen, etc.; Did it cost — that? = zóóveel? Not — there = niet recht snik; — through = van begin tot einde; — of a sudden = plotseling; — the better = des te beter;