Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/389

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FAKIR.


  • = zwendel, diefstal, knoeiwerk; —r = bedrieger, zwendelaar, zakkenroller.
  • Fakir, [f[e]k`î[e]], [f`e`ikî[e]], fakir, Brit. Ind. bedelmonnik.
  • Falcate(d), [f`alkeit(id)], sikkelvormig; subst. Falcation.
  • Falchion, [f`ôl[vs]'n], kort licht gekromd en breed zwaard.
  • Falciform, [f`alsiföm], sikkelvormig.
  • Falcon, [f`ô(l)k'n], [f`alk'n], valk; falkonet (kanonnetje); —er = valkenier; —et = falkonet, smelleken; —ry = valkendressuur, valkenjacht.
  • Falderals, [f`ald[e]ralz], snuisterijen, snorrepijperijen.
  • Faldstool, [f`ôldst|ûl], vouwstoel; bisschopsstoel (bij het altaar), stoel (aan de zuidzijde van het altaar) waarbij de Engelsche vorsten bij de kroning knielen; lezenaar (in de kerk).
  • Falernian, [f[e]l`[â]nj'n], subst. en adj. (wijn) van Falernus.
  • Falkirk, [f`alk[â]k], [f`ôlk[â]k], [f`ôk[â]k]; Falkland, [f`ôkl[e]nd].
  • Fall, [fôl], subst. val, het vallen, daling, neerdaling, ineenstorting, dood, ondergang, helling, waterval, uitwatering, herfst (Amer.), cadans, val (zeeterm); verb. vallen, zich uitstorten, instorten, afvallen, sneuvelen, betrekken, zondigen, dalen, verminderen, vervallen, neerkomen, aanvallen, te beurt vallen, gebeuren, geworpen worden, enz.: The — = zondenval; They tried a — (with each other) = worstelden samen; There was a general — of jaws = zij trokken allen lange gezichten; He came here in the — = in den herfst; A — overcoat = demisaison; — aboard = aanvaren, aanklampen, aanpakken; To — astern = achterblijven, zakken (van schepen); To — dead from the press = doodgezwegen worden; The wind fell a dead calm = het werd bladstil; To — flat = mislukken; de uitwerking missen; To — foul of = aanzeilen; aangrijpen, slaags raken met; stooten op; He fell from grace = verviel tot zonde; He fell in love = werd verliefd; To — ill = ziek worden; To — short = te kort schieten, niet voldoende zijn, niet beantwoorden aan (of); To — together = elkaar ontmoeten; To — to pieces = in stukken vallen; To — to the rear = wijken; To — among friends = toevallig raken onder, ontmoeten; To — away = mager worden, tot slechtheid vervallen; To — away from = afvallig worden; He fell along = viel neer zoo lang als hij was; To — back = wijken, terug krabbelen; To — back upon = terugkomen op (eene bewering of argument), steun vinden of zoeken bij, in geval van nood; To — behind = achterblijven, zakken; His face had —en in = ingevallen, mager geworden; To — in = invallen, vervallen, aantreden, aansluiten; The lease will — in on the first = het huurcontract vervalt; To headlong into the water = voorover, hals over kop; I fell in with his plans = keurde.. goed en deed overeenkomstig; That fell in with my temper = kwam