Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/509

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HEART.


  • of late = wij zijn in den laatsten tijd goed opgeschoten; —-wind = tegenwind; —-word = hoofdwoord; —-work = werk met het hoofd, intellectueele arbeid; ornamenten op steenen; —-workman = vóórman, werkbaas; —er = sprong of onderduiking met het hoofd voorover; steen uit een koplaag, speldeknopmaker, kaker, kaakmachine; —iness = koppigheid; —ing = titel, opschrift, eerste regel als voorbeeld, schuim; —y = koppig (ook v. dranken), overijld.
  • Heal, [hîl], gezond maken, heelen, genezen, van schuld vrijspreken, bijleggen; —-all = geneesmiddel tegen alle kwalen; —able = geneesbaar; The —ing art = geneeskunde.
  • Heald, [hîld], weefhaak.
  • Health, [helth], gezondheid, heil, welzijn: Bill (Certificate) of — = gezondheidspas; Clean bill of — = schoone lei (fig.); Board of — = gezondheidscommissie; Officer of — = inspecteur van de volksgezondheid; The public —; He is out of — = ongesteld; Your — = santé! —-committee = gezondheidscommissie; —-insurance = ziekte-, en invaliditeitsverzekering; —-officer = ambtenaar van den gezondheidsdienst; —-resort = badplaats, kurort; —ful = gezond, heilzaam; subst. —fulness; —iness, subst. v. —y = gezond, krachtig, heilzaam.
  • Heam, [hîm], nageboorte bij vee.
  • Heap, [hîp], subst. hoop, menigte: verb. ophoopen, opstapelen: All of a (on a) — = allemaal door elkaar; He was struck all of a — = stom van verbazing; —s of = volop, een hoop.
  • Hear, [hî[e]], hooren, luisteren, letten op; overhooren, verhooren; , , cried some members = bravo (of hei, hei!) riepen sommige leden; Shall we never — the last of it = houdt dat praatje dan nooit op? He —d us our lessons = overhoorde; —say = praatjes, geruchten; I have it by (from) —say, on —say evidence = van hooren zeggen; —er = hoorder; Hearing = gehoor, gehoorsafstand, verhoor, onderzoek: Dulness of — = hardhoorigheid; Hard (Thick) of —; Quick of — = fijn van gehoor; Hardness of — = hardhoorigheid; He is within (out of) — = hij kan ons wel (niet) hooren, wij kunnen hem wel (niet) beroepen; I promise you a fair — = dat men u zal laten uitspreken, en billijk zal beoordeelen, wat ge zegt.
  • Hearken, [h`âk'n], luisteren, letten op.
  • Hearne, [h[â]n].
  • Hearse, h[â]s, subst. lijkwagen; verb. kisten (van een lijk), naar het graf brengen (in eene lijkkoets); —-cloth = baarkleed.
  • Heart, [hât], hart, wil, moed, vuur, gloed, angst, verlangen, binnenste, harten (in 't kaartspel): What the — thinks the mouth speaks = waar het hart vol van is, loopt de mond van over; After their own —s = naar hartelust; He is brave at — = in den grond is hij dapper; — alive, how we laughed = goeie hemel! I would not for my — do it = ik deed het om den