This page needs to be proofread.
IMPOSTOR.
- Impostor, [imp`ost[e]], bedrieger; Imposture, [imp`ostj[e]], bedrog.
- Impotence, —cy, [`imp[e]tens(i)], onmacht, machteloosheid, onvermogen; Impotent, [`imp[e]tent], machteloos, onvermogend, impotent.
- Impound, [imp`a`und], opsluiten (van verdwaald vee in een pound); opsluiten, beslag leggen op.
- Impoverish, [imp`ov[e]ri[vs]], verarmen, uitputten, uitzuigen; subst. —ment.
- Impracticability, [|impr|aktik[e]b`iliti], subst. v. Impracticable, [impr`aktik[e]b'l], ondoenlijk, onuitvoerbaar, onhandelbaar, koppig; subst. —ness.
- Imprecate, [`imprik|e|it], vervloeken, verwenschen, een vloek roepen op; subst. Imprec`ation; adj. Imprecatory, [`imprik[e]t[e]ri], [impr`e`ik[e]t[e]ri].
- Impregnability, [|impr|egn[e]b`iliti], subst. v. Impregnable, [impr`egn[e]b'l], onneembaar, onverwinlijk, onverstoorbaar.
- Impregnate, [impr`egneit], bezwangeren, bevruchten; vruchtbaar maken, doortrekken, verzadigen; adj. [|impr`egnit], zwanger; subst. |Impregn`ation.
- Impresario, [|impres`âri|o|u], [|imprez`âriou], impressario.
- Imprescriptible, [|impriskr`iptib'l], onverjaarbaar.
- Impress, [`impr|es], stempel, afdruksel, merk, motto, indruk; het pressen.
- Impress, [impr`es], stempelen, merken, teekenen; drukken, indruk maken, inprenten, op het hart drukken, forsch aandringen; pressen, requireeren: A feeling of impending misfortune —ed me = drukte mij terneer; —-money, handgeld; |Impressib`i`lity = ontvankelijkheid; |Impr`e`ssible, ontvankelijk; Impression = indruk, meening, stempel, afdruk, uitgave of oplaag, flauwe herinnering, invloed, uitwerking; —able = licht voor indrukken vatbaar, prikkelbaar; —ism, impressionisme; —ist = impressionist; —istic, impressionistisch; Impressive, indrukwekkend; subst. —ness; Impressment: — into military service = gedwongen dienstneming.
- Imprest, [`imprest], voorschot; —-office = departement van de admiraliteit dat voorschotten verleent aan officieren van administratie.
- Imprimatur, [|imprim`e`it[e]], verlof (van den censor of corrector) tot het drukken (woordelijk: "dat het gedrukt worde").
- Imprint, [`imprint], afdruk; naam van drukker of uitgever van een boek, etc., met de plaats en den datum der uitgave.
- Imprint, [impr`int], drukken, stempelen, inprenten.
- Imprison, [impr`iz'n], gevangen nemen; subst. —ment: False —ment = weder*-rechtelijke gevangenzetting.
- Improbability, [|improb[e]b`iliti], subst. v. Improbable, [impr`ob[e]b'l], onwaarschijnlijk.
- Improbity, [impr`obiti], oneerlijkheid.
- Impromptu, [impr`om(p)tjû], adj. extemporé, geimproviseerd; ook subst.; —ist = improvisator.
- Improper, [impr`op[e]], ongeschikt, ongepast,