Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/56

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

AQUILINE.


  • toeëigenen; voor een bepaald doel bestemmen, besteden: That sum was —d for buying furniture; The balance of the amount will be —d towards the sum due = het saldo van het bedrag zal in vermindering strekken van; He —d the thing to himself = eigende zich toe; — adj. ([[e]pr`o`upriit]) geschikt, voor een bepaald doel aangewezen; subst. —ness; Appropri`ation, toeëigening, bestemming, aanwijzing, toestaan; Appr`opriative, strevend naar toeëigening; Appr`opriator, bezitter v. een prebende.
  • Approvable, [[e]pr`ûv[e]b'l], loffelijk; subst. —ness; Approval = goedkeuring: To be sent on — = op zicht gezonden; Approve, [[e]pr`ûv], goedkeuren; toonen; aanbevelen; bevestigen: I cannot — (of) these means = goedkeuren; Time —s it true = heeft bewezen; —d = beproefd: An —d method; An —d author = erkend schrijver; To — oneself = blijken te zijn; To — oneself to = zich aangenaam maken bij; —ment = verbetering; —r = King's (Queen's) Evidence.
  • Approximate, [[e]pr`oksimit], adj. naderend, bijna juist, bijna gelijk; — verb. ([[e]pr`oksim|e|it]) nabij komen, naderen; By approxim`ation, bij benadering; Appr`o`ximative = bij benadering.
  • Appurtenance, [[e]p`[â]t[e]n'ns], aanhangsel, bijvoegsel, servituut; App`u`rtenant, bijbehoorend; toebehooren.
  • Apricot, [`e`iprik|ot] of [`aprik|ot], abrikoos.
  • April, [`e`ipril], April; jeugd; onbestendigheid: —-fool = Aprilgek: He made an —-fool of me; —-fool day = All Fools' Day = 1 April.
  • Apron, [`e`ipr'n], schort, schootsvel; dekkleed, deksel op het zundgat van een kanon; de vette buikhuidbedekking v. eend of gans (Provinc.): He is tied to his wife's —-strings = hij zit onder de plak
  • Apsis, [`apsis] (Mv. Apsides, [`apsidîz]), apsis (in astron. en archit.).
  • Apt, [apt], bekwaam, gepast; onderhevig, geneigd; vlug, klaar; —itude, [`aptitj|ûd], geschiktheid, bekwaamheid, neiging = —ness.
  • Apter, [`apt[e]], vleugelloos insect (Mv. `A`ptera); —an = —ous, ongevleugeld.
  • Apulia, [[e]pj`ûli[e]], Apulië; adj. Ap`ulian.
  • Apyrous, [[e]p`a`ir[e]s] of [`ap[e]r[a]s], vuurvast, onsmeltbaar.
  • Aquarelle, [akw[e]r`el], aquarel; Aquar`e`llist, aquarellist.
  • Aquarium, [[e]kw`êrj'm], aquarium; Aquarius, [[e]kw`êrj[e]s], de Waterman (Sterrenb.).
  • Aquatic, [[e]kw`atik], in of op het water levend, water..; waterplant; —s = water-*sport; Aqueduct, [`akwid|[a]kt] = (steenen) waterleiding.
  • Aquatint, [`akw[e]t|int, `e`ikw[e]tint], aquatinta; — verb. in aquatinta behandelen.
  • Aqueous, [`e`ikwi[e]s], waterig, waterachtig, water. . .: — rocks = sedimentair gesteente.
  • Aquiferous, [[e]kw`if[e]r[e]s], waterhoudend; Aquiform, [`e`ikwif|öm], in den toestand van water.
  • Aquiline, [`akwil(a)|in], tot den arend behoorend, arends - -.