Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/591

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

JABBER.


  • heerlijken tijd; He does not like me as — is = mag mij toch al niet.
  • Italian, [it`alj'n], subst. en adj. Italiaan(sch): — iron = plooi- of frizeerijzer; — warehouseman = verkooper van delicatessen, zooals: fijne oliën, macaroni, gedroogde vruchten, etc.; —ism; —ize = als een Italiaan spreken, een Italiaanschen aard geven of aannemen.
  • Italic, [it`alik], subst. cursieve letter; adj. cursief: In —s = cursief (gedrukt); —ize, [it`alis|a|iz], cursief drukken.
  • Italy, [`it[e]li], Italië.
  • Itch, [it[vs]], subst. jeuking, schurft; hunkering; verb. jeuken, hunkeren: He has an —ing palm = hij is tuk op een fooi, is licht om te koopen; He has —ing for a drubbing = hij moet noodig een pak slaag hebben; `I`tchiness = jeuk, schurftigheid; adj. —y.
  • Item, [`a`it'm], subst. bepaald punt, bijzonderheid, post (v. rekening, etc.), exemplaar, nieuwsbericht, artikeltje, inlichting (Amer.); verb. afzonderlijk vermelden of noteeren; adv. eveneens: An — of humanity = een stuk mensch; —-man = correspondent (Amer.); —ize = in bijzonderheden vermelden.
  • Iterate, [`it[e]rit], adj. herhaald; verb. ([`it[e]r|e|it]) herhalen; subst. Iter`ation; adj. `Iterative.
  • Itinerancy, [(a)it`in[e]r'nsi], rondreis (ambtelijk of voor zaken); It`i`nerant, rondreizend of rondzwervend; ook subst. = — preacher; |It`i`nerary = rondtrekkend, reis - -; subst. reisbeschrijving, reisgids, reisplan, route; |It`i`nerate = gebedenboek voor reizende R. K. geestelijken; rondreizen, rondgaan; |It`i`nerating library = rondgaande.
  • Its, [its], zijn of haar (bez. voornw.); Itself, [its`elf], zichzelf: In — = op zichzelf; Of — = vanzelf, uit zichzelf.
  • Ivan, [îv`ân], [`îvân]; Ivanhoe, [`a`iv'nhou].
  • Ivied, [`a`ivid], met klimop begroeid.
  • Ivory, [`a`iv[e]ri], subst. ivoor, olifantstand; ook adj.: Gate of — = poort der droomen (Zie Gate en Horn); —-black = ivoorzwart; —-carver; —-turner = kunstdraaier; Ivories = tanden, biljartballen, dobbelsteenen.
  • Ivy, [`a`ivi], klimop: To pipe in an —-leaf = zich zoo goed mogelijk troosten; —-mantled = met klimop begroeid; —-tod = klimopboschje.
  • Izzard, [`iz[e]d], Ibex, steenbok.