Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/606

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

K.


K.
  • K, [kei]; K(ing); K.B. = Knight of the Bath = ridder van de Bathorde; K(night) C(ommander of the) S(tar of) I(ndia); K.C.B. = Knight Commander of the Bath; K.G. = Knight of the Garter = ridder van den kouseband; K.G.C.B. = Knight Grand Cross of the Bath = ridder grootkruis van de B.-orde; K.G.F. = Knight of the order of the Golden Fleece = ridder van het Gulden Vlies; Ki(ngs); Knt. of Kt. = Knight; Kent. of Ky. = Kentucky.
  • Kaaba = Caaba.
  • Kaama, [k`âm[e]], kleine vos, ook hartebeest (Z.-Afr.).
  • Kabul, [k`âbul]; Kabyle, [k[e]b`îl], [k[e]b`a`il].
  • Kaffer, Kaffir (Kafir), [k`âf[e]], [k`af[e]], ongeloovige; Kaffer(sch); —s = Zuid Afrik. mijn-actiën; adj. kaffer - -.
  • Kail, [keil], (boeren)kool, koolsoep, middagmaal; —-yard, subst. moestuin; adj. in den geest v. de Kail-yard school, van schrijvers als Ian Maclaren, etc.
  • Kainite, [k`a`inait], kainiet.
  • Kale, [keil] = Kail.
  • Kaleidoscope, [k[e]l`a`id[e]sk|o|up], kaleidoscoop; adj. Kal|e|idosc`o`pic(al).
  • Kalender = Calender.
  • Kali, [k`ali], [k`e`ili], potasch; —um, [k`e`ili[e]m], potassium.
  • Kalmuck, [k`alm[a]k], kalmuk; ruige, grove stof.
  • Kamptulicon, [kamptj`ûlikon], soort linoleum.
  • Kamsin, [k`amsin], heete Zuid-oostewind (Egypte).
  • Kangaroo`, [k|a[n,]g[e]r`û], kangoeroe; — verb. op kang. jagen, ver springen.
  • Kansas, [k`ansas].
  • Kaolin, [k`â[e]lin], [k`e`i[e]lin], porseleinaarde.
  • Kapok, [k[e]p`ok], kapok.
  • Kaross, [k[e]r`os], dierenvel door Afrik. stammen gedragen.
  • Ka(r)roo, [k[e]r`û], groote zandvlakte in de Z.-Afrik. hoogvlakten.
  • Kasan, [k[e]z`an]; Kashmer, [ka[vs]m`î]; Kate, [keit]; Katharina, [k|âthar`a`in[e]]; Katherine, [k`ath[e]rin]; Kathleen, [kathl`în]; Katrine, [k`atrin]; Kavanagh, [k`av[e]nâ].
  • Kavass, [k[e]v`as], gewapende konstabel ter bescherming van een officieel persoon (Turkije).
  • Kayak, [k`a`i[e]k], [k`e`ij[e]k], kajak.
  • Kea, [k`îa], een soort papegaai (N. Zeel.).
  • Kean, [kîn]; Kearney, [k`âni]; Keble, [k`îb'l].
  • Keckle, [k`ek'l], touwwerk met smarting omwoelen of bekleeden.
  • Kedge(r), [ked[vz]([e])], klein werpanker (= —-anchor); — verb. met behulp van een k. vooruittrekken.
  • Kee, [kî], interj. kiede-kiede!
  • Keek, [kîk], kijken, gluren (Schotl.).
  • Keel, [kîl], subst. kiel, kolenschuit, kolen{{peh