This page needs to be proofread.
KHEDIVAL.
- Kerf, [k[â]f], kerf, insnijding (van eene zaag).
- Kermes, [k`[â]mîz], kermes, een soort van schildluis: — grains = scharlaken korrels.
- Kermess, [k`[â]mes], kermis, gecostumeerd weldadigheidsfeest (Amer.).
- Kern, [k[â]n], Oud Iersche of Hooglandsche voetknecht, landlooper, karn; binnenhalen van den oogst en oogstfeest; —-baby = met korenaren versierde pop bij het oogstfeest.
- Kernel, [k`[â]n'l], subst. pit, kern, korrel; — verb. korrelen: He that will eat the —, must crack the nut; To have no — = niet degelijk zijn.
- Kernooze, [k[e]n`ûz], kennen, op de hoogte zijn van; —r = kenner, connaisseur.
- Kerosene, [k`er[e]s|în], gezuiverde petroleum.
- Kerrie, [k`eri], werpknots (Z.-Afr.).
- Kerse, [k[â]s], kers, kleinigheid (verouderd, maar nog over in: Not worth a — = geen zier waard; Verg. Not worth a damn).
- Kersey, [k`[â]zi], subst. grove, wollen stof; ook adj.: —s = broek van die stof.
- Kerseymere, [k`[â]zim|î[e]], casimir.
- Kestrel, [k`estr'l], torenvalk.
- Keswick, [k`ezik].
- Ket, [ket], kreng, vuil.
- Ketch, [ket[vs]], kits, kaag (vaartuig).
- Ketch, [ket[vs]] = Jack —.
- Ketchup, [k`et[vs][e]p], soort v. saus. Ook Catsup en Catchup gespeld.
- Kettle, [k`et'l], ketel: Here is a pretty — of fish = dat 's een mooie boel; —drum = keteltrom, pauk; theevisite; ook verb. = pauken; —-drummer = paukenslager; —-maker = ketelmaker.
- Kevel, [k`ev'l], kruisklamp (scheepst.); steenhouwershamer.
- Kew, [kjû].
- Key, [kî], sleutel, toets, klep, toonaard, oplossing, vertaling; — verb. vastpinnen; stemmen, spannen: We have the — of the position = het voornaamste punt der positie; The pope has the power of the —s = de macht over den hemel; That fellow has the — of the street = de stumperd heeft geen thuis, kan niet in huis; To be in — with = in harmonie met; —-basket = sleutelmandje; — bit = (sleutel)baard; —board = klavier (van orgel of piano); —-bone = sleutelbeen; —-bugle = klephoorn; —hole = sleutelgat; —-note = grondtoon; —-pipe = pijp; —-ring = sleutelring; —-screw = schroefsleutel; —-stone = sluitsteen; —-word = slagwoord; All —ed up = klaar voor het gebruik; —less watch = remontoir.
- Keziah, [k[e]z`a`i[e]].
- Khaki, [k`âki], bruingeel, khaki; subst. khaki stof, soldaat in khaki uniform: Dressed in —.
- Khalifa, [k`alif[e]], kalifa; —te, [k`alifeit], [k`e`ilifeit], kalifaat.
- Khan, [kan], [kân], Aziat. gouverneur, vorst, koning, prins, hoofd; karavanserij; Khanate, [k`anit], [k`ânit], rechtsgebied van een khan.
- Khartoum, [kât`ûm].
- Khedival, [k[e]d`îv[e]l], van den Khedive;
