Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/636

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LEAVED.


  • tried to — me out = mij te negeeren, er buiten te laten, enz.; To — over = overlaten; —-taking = het afscheidnemen; Leaving: —s = overblijfsel, afval, droesem; —-age = leeftijd waarop de kinderen de school verlaten; —-certificate = einddiploma; —-shop = stille lommerd.
  • Leaved, [lîvd], bebladerd, met bladen of vleugels.
  • Leaven, [lev'n], subst. zuurdeeg, zuurdeesem (ook fig.); verb. doen rijzen; be-invloeden, besmetten: To purge out the old —.
  • Lebanon, [l`eb[e]n[e]n].
  • Lecher, [l`et[vs][e]], lichtmis; verb. hoereeren; —ous = wellustig; —y = wellust, ontucht.
  • Lectern, [l`ekt[e]n], koorlessenaar, voorzangerslessenaar, lezenaar.
  • Lection, [l`ek[vs]'n], voorgelezen kapittel; lezing; —ary = verzameling v. stukken uit de H. S. om in de godsdienstoef. te lezen.
  • Lector, [l`ekt[e]], lector, voorlezer; —ship.
  • Lecture, [l`ektj[e]], subst. lezing, verhandeling, redevoering, berisping; verb. college geven, eene lezing houden, de les lezen, onderhanden nemen: To deliver (To give) a — = een lezing houden; —r = lector, docent, hulpprediker: A University —r in history; —ship; L`e`cturess = lectrice.
  • Led, [led], imperf. en part. perf. van to lead; — captain = klaplooper; —-horse = pakpaard.
  • Ledge, [led[vz]], plank, richel, rug, laag, rand, uitstekende kant.
  • Ledger, [l`ed[vz][e]], grootboek; dorpel, dwarsbalk; —-bait = vastliggend aas; —-line = hulplijn (muziek).
  • Lee, [lî], lijzijde, luwe zijde: Under the — = onder de lij; —-board = zwaard (scheepst.); The ship carries —-helm = is lijgierig; —-lurch = hevig rollen naar lij bij hooge zee; —-shore = de kust aan lijzijde; —-side = lijzijde; —-tide = getij naar lijzijde; —-way: To make —-way = vallen (scheepst.); To make up for —-way = het verzuimde inhalen; —ward = lijwaarts, naar lij: —ward Islands = de kleine Antillen.
  • Leech, [lît[vs]], subst. bloedzuiger, dokter; lijk (v. een zeil); verb. bloedzuigers aanleggen, genezen; —craft = geneeskunde.
  • Lee-Enfield, [l`î-`enfîld], het Eng. inf. geweer.
  • Leek, [lîk], knoflook, prei: He had to eat (the) — = hij moest zijne beleedigende woorden terugnemen.
  • Leer, [l`î[e]], subst. jaloersche, verliefde of booze blik; verb. schuin, jaloersch, verliefd of boos kijken, gluren, lokken; —y = geslepen.
  • Lees, [lîz], droesem, grondsop.
  • Leetle, [l`ît'l] = Little.
  • Left, [left], imperf. en part. perf. van to leave: —-off = afgedragen.
  • Left, [left], subst. linkerkant, oppositie (in het House of Commons); ook adj.: On the — = links; To the — = naar links; — about! = linksom! Nobody can put in her — more neatly than she = niemand kan fijner bedekt hatelijk zijn dan zij is; Each gentleman pointed with his right