Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/67

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ASTRAY.


  • lichaam (Theosophie); — lamp = astraallamp.
  • Astray, [[e]str`e`i], verdwaald: To be — in one's reckoning = in de war zijn; To go — = verdwalen; To lead — = op een dwaalspoor (verkeerde wegen) leiden.
  • Astrict, [[e]str`ikt], samentrekken, verstoppen, beperken; —ion, samentrekking, etc.; —ive, samentrekkend.
  • Astride, [[e]str`a`id], schrijlings: — of a chair.
  • Astringency, [[e]str`in[vz]'nsi], samentrekkende eigenschap; gestrengheid; Astringent, [[e]str`in[vz]'nt], samentrekkend, streng; stoppend (middel).
  • Astrolabe, [`astr[e]l|e|ib], astrolabium.
  • Astrologer, [[e]str`ol[e]d[vz][e]], sterrenwichelaar; adj. |Astrol`o`gic(al); Astr`o`logy, sterrenwichelarij.
  • Astronomer, [[e]str`on[e]m[e]], sterrenkundige; Astron`o`mic(al) = sterrenkundig; Astr`o`nomy = sterrenkunde.
  • Asturian, [[e]stj`ûri[e]n], Asturisch; Asturiër; Asturias, [[e]stj`ûrias], Asturië.
  • Astute, [[e]stj`ût], slim, sluw, schrander; —ness = slimheid, etc.
  • Asunder, [[e]s`[a]nd[e]], vaneen, gescheiden: To break (cut, fall, go, rend) —.
  • Asylum, [[e]s`a`il'm], asyl, toevluchtsoord: Lunatic — = krankzinnigengesticht; Orphan — = weeshuis; — for the deaf and dumb (for homeless poor) = doofstommeninstituut (asyl voor dakloozen).
  • Asymmetric(al), [asim`etrik('l)], asymmetrisch; subst. As`y`mmetry.
  • Asyndeton, [[e]s`ind[e]t'n], asyndeton.
  • At, [at], tot, te, aan, op, in, bij, van, etc.: — all = soms, nog: If I come — all; Not — all = geenszins; — break of day = bij het aanbreken; — first = in den beginne; — full gallop; — your hands = van u; — haphazard = op goed geluk af; — home = tehuis; ontvangdag; adv. thuis, op zijn gemak; — last, — length = eindelijk, ten slotte; To be — law = procedeeren; To be — a loss = verlegen; — most = op zijn hoogst; — once = ineens, zoowel als: — once his aunt and housekeeper; — one: To be — one = het eens zijn; — peace = in vrede; — sea = op zee; in 't onzekere, de plank mis, in de war; — that = en als zoodanig: A third-rate entertainment and dull — that = en als zoodanig, en dan nog saai; — war = in oorlog; I did not know what he would be — = heen wilde; The majority was returned — 152 = bedroeg; The house rose — her = de aanwezigen stonden op bij hare binnenkomst.
  • Atabal, [`at[e]b'l], Moorsche keteltrom.
  • Ataghan, [`at[e]gan], jatagan, kromme Turksche dolk.
  • Ataunt(o), [[e]t`ônt(ou)] = met alle zeilen bij: To put — = in orde brengen.
  • Atavism, [`at[e]vizm], atavisme, erfelijkheid; Atav`i`stic, atavistisch.
  • Ate, [`e`iti].
  • Ate, [et] of [eit], Past Imp. van to eat.
  • Atelier, [at[e]l`î[e]] of [[e]t`elj[e]], atelier.
  • Athanasian, [|ath[e]n`e`i[vz]'n], van Athanasius: