Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/720

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

MONGER.


  • zaken; —-order = postbewijs (ook Post-office —-order genaamd en waarbij de naam van den geadresseerde per letter of advice afzonderlijk door het eene postkantoor naar het andere wordt verzonden; He is —-proof = laat zich niet omkoopen; —-spider = geluksspinnetje; —-spinner = geluksspinnetje; iemand, die geld als water verdient; —-wort = penningkruid; —'s-worth = volle waarde, geldswaarde: He wanted his —'s worth = eischte waar voor zijn geld; —ed = rijk, vermogend; gemunt; —er = geldmunter; —less.
  • Monger, [m`[a][n,]g[e]], koopman (in samenst.).
  • Mongolia, [mo[n,]g`o`uli[e]], —n, [mong`o`ulj'n], subst. en adj. Mongool(sch).
  • Mongoose, [m`o[n,]gûs], [m`[a][n,]gûs], Brit.-Ind. ichneumon of spoorwezel.
  • Mongrel, [m`[a][n,]gr[e]l], subst. en adj. bastaard; —ize = tot een [mongr[e]l] maken.
  • Monition, [m[e]n`i[vs]'n], vermaning, waarschuwing, dagvaarding; M`o`nitive = vermanend; Monitor, [m`onit[e]], vermaner, monitor of klassevoogd (oudere leerling in scholen, die op de jongeren toeziet); monitor (oorlogsschip); Monitorial, [m|onit`ôri[e]l], waarschuwend, gedaan door monitors; Monitory, [m`onit[e]ri], vermanend; M`o`nitress = vrouwelijke monitor.
  • Monk, [m[a][n,]k], monnik; vlek (bij het drukken); —'s-hood = monnikskap; —'s Latin = middeleeuwsch Latijn; —ery = monnikenstaat; —hood = monnikschap; —ish = monnikachtig.
  • Monkey, [m`[a][n,]ki], aap, heiblok, rumkan, som van £500 (in Amer. 500 dollar): To have (get) one's — up = den duivel in krijgen, nijdig worden; To suck the — = met behulp van een strootje drank opzuigen uit een vat waarin men een gaatje heeft geboord; —-bread = apenbrood(boom); —-jacket = dik jekkertje.
  • Monmouth, [m`[a]nm[e]th].
  • Monochord, [m`on[e]k|öd], monochordium.
  • Monochromatic, [m|on[e]kr[e]m`atik], in één kleur; Monochrome, [m`on[e]kr|o|um], in één kleur geschilderde schilderij.
  • Monocle, [m`onok'l], monocle; éénoogig dier; Mon`o`cular, Mon`o`culous = éénoogig.
  • Monodrama, [m|on[e]dr`âm[e]], dramatische alleenspraak; adj. M|onodram`atic.
  • Monody, [m`on[e]di], éénstemmig (klaag)lied, eentonigheid.
  • Monogamist, [m[e]n`og[e]mist], monogamist; Mon`o`gamous = monogamistisch; Mon`o`gamy = monogamie.
  • Monogram, [m`on[e]gr|am], naamcijfer.
  • Monograph, [m`on[e]gr|af], verhandeling over één onderwerp; —er, [m[e]n`ogr[e]f[e]]; adj. —ic(al), [m|on[e]gr`afik('l)].
  • Monologue, [m`on[e]log], alléénspraak; Monologuize, [m`on[e]l|og|a|iz], eene alléénspraak houden; Mon`o`loguizer.
  • Monomania, [m|on[e]m`e`inj[e]], idée fixe, monomanie; M|onom`aniac = monomaan.
  • Monometalism, [m|on[e]m`et[e]lizm], het gebruik van den enkelen (gouden of zilveren) standaard; Monom`e`talist = voorstander daarvan.