Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/817

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PEEP.


  • Pectin, [p`ektin], pectine.
  • Pectinate, [p`ekt[e]nit], kamvormig.
  • Pectoral, [p`ekt[e]r'l], borst - -; subst. borstmiddel, borstlap, borstschild of kruis van priesters, borstspier; borstvin = — fin.
  • Peculate, [p`ekjul|e|it], (geld) verduisteren; P|eculation: — was rife, and abuses were rampant = verduistering was algemeen; Peculator.
  • Peculiar, [p[e]kj`ûli[e]], eigenaardig, bijzonder, origineel; ook subst.: This wine has a — flavour = een gansch bijzonderen smaak (en geur); —ity, [p[e]kj|ûli`ariti], eigenaardigheid, bijzonderheid.
  • Pecuniary, [p[e]kj`ûni[e]ri], geldelijk, geld(s) {{...: In — difficulties, troubles = in geldelijke moeilijkheden.
  • Ped, [ped], pedaal; voetganger; groote mand.
  • Pedagogue, [p`ed[e]g|og], pedagoog, schoolvos; Pedagogical, [p|ed[e]g`od[vz]ik('l)], pedagogisch; Pedagogics, [p|ed[e]g`od[vz]iks], pedagogiek.
  • Pedal, [p`ed'l], [p`îd'l], voet - -; subst. pedaal; verb. het pedaal gebruiken; peddelen, fietsen; —-note = aangehouden toon; —-pipes (of an organ); —(l)er = fietser.
  • Pedant, [p`ed'nt], schoolvos; —ic(al), [p[e]d`antik('l)], pedant; —ry = muggenzifterij, pedanterie.
  • Peddle, [p`ed'l], venten, met eene mars loopen; zich met beuzelarijen ophouden: —r = marskramer (Z. Pedlar); Peddling = beuzelachtig, onbeteekenend.
  • Pedestal, [p`ed[e]st'l], voetstuk: — writing-table = "bureau ministre"; To put on a — (fig.).
  • Pedestrian, [p[e]d`estri[e]n], voet - -; gewoon, alledaagsch, prozaïsch; subst. voetganger: — journey, — tour = voetreis; —ism = het wandelen, wandelwedstrijd, hardloopwedstrijd; alledaagschheid.
  • Pedicel, [p`edisel], bloemsteel; —late, [p`ediselit], gesteeld.
  • Pedigree, [p`edigrî], stam- of geslachtsboom, afkomst: — cattle = stamboekvee.
  • Pediment, [p`ediment], pediment, gevelveld.
  • Pedipalp, [p`edip|alp], schorpioenspin; taster (van een spin).
  • Pedireme, [p`edirîm], waterwants.
  • Pedlar, Pedler, [p`edl[e]], marskramer; —y = marskramerij; bedriegerij.
  • Pedlington, [p`edli[n,]t'n]: This is the Little — view of the matter = kleingeestige, bekrompen kijk op.
  • Pedometer, [p[e]d`om[e]t[e]], pedometer.
  • Peduncle, [p[e]d`[a][n,]k'l], (bloem)steel; Peduncular, [p[e]d`[a][n,]kjul[e]], bloemsteel ..; steel ..; Pedunculate, [p[e]d`[^a]nkjul|it], gesteeld.
  • Peek, [p`îk], verb. gluren: —-aboo = Peep-bo: —-a-boo blouse = blouse met transparant halsstuk; —er.
  • Peel, [pîl], subst. schil; schieter (van bakkers), versterkte toren (op de grens van Eng. en Schotl.); verb. schillen, afschillen, afschilferen, ontkleeden, plunderen: Candied — = sukade; Orange —; To keep one's eyes —ed = zijne oogen open houden (fig.); —ings = schillen.
  • Peel, [pîl]: —er = klabak.
  • Peep, [pîp], subst. gepiep; het eerste dagen of verschijnen, gluren, sluwe blik; verb.