Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/882

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PROFLIGACY.


  • ness; —less = zonder nut, onvoordeelig.
  • Profligacy, [pr`oflig[e]si], losbandigheid; Profligate, [pr`ofligit], subst. en adj. losbandig(e). losbol; subst. —ness.
  • Profound, [pr[e]f`a`und], diep, geleerd, diepzinnig, diepgevoeld; subst. afgrond: A — mistake = grove dwaling; The — = de zee; A —ly interesting book = hoogst..; —ness = Profundity, [pr[e]f`[a]nditi], diepte, diepzinnigheid, grondige kennis, etc.
  • Profuse, [pr[e]fj`ûs], mild, verkwistend, kwisttig, overvloedig; subst. —ness; Profusion, [pr[e]fj`û[vz]'n], overvloed, verkwisting, mildheid.
  • Prog, [prog], bedelen; opgebedelde eetwaren; bedelaar.
  • Progenitor, [pr[e]d[vz]`enit[e]], voorvader, voorzaat; vr. Prog`e`nitress; Progeny, [pr`od[vz]ini], nageslacht, nakomelingen.
  • Prognosis, [progn`o`usis], prognose; Prognostic, [progn`ostik], subst. voorteeken, prognose; adj. voorspellend, vóórbeteekenend; Progn`o`stic|ate = voorspellen, wijzen of doelen op; Pr|ogn`o`stic|ation = voorspelling, voorteeken; Pr|ogn`o`stic|ative = voorspellend; Pr|ogn`o`stic|ator.
  • Program(me), [pr`o`ugram], programma.
  • Progress, [pr`o`ugr[e]s], [pr`ogr[e]s], voortgang, reis, vorstelijke rondreis, vorderingen, vooruitgang: The matter is in — = de zaak is in wording, gaat geregeld voort; The committee reported — = deelde den stand der zaak mede.
  • Progress, [pr[e]gr`es], voortgang of vorderingen maken, vooruitkomen, stijgen, bevorderen; Progression = voortgang, vooruitgang, opklimming, reeks (in de rekenkunde): Arithmetic — = rekenkundige reeks; Geometrical — = meetkundige reeks; Ascending, Descending — = opklimmende, afdalende reeks; —al = voortgaand, vorderend; —ist = voorstander van den vooruitgang, uitspr. Pr`ogressist, Pr`o`gressist; Progressive = voortgaand, verbeterend; subst. vooruitstrevend man, voorstander van vooruitgang; — minded = vooruitstrevend; — number = doorgaand nummer; subst. —ness.
  • Prohibit, [pr[e]h`ibit], verbieden, beletten: Bill-sticking —ed here = verboden hier aan te plakken; —er; Prohibition, [pr|o|uhib`i[vs]'n], verbod: Writ of — = bevel van het High Court aan een lager hof tot schorsing van een geding; — party = partij die het verbod van den verkoop van sterken drank voorstaat (Amer.); —ist = lid dier partij; voorstander van beschermende rechten; Prohibitive, [pr[e]h`ibitiv], verbiedend; — duties = beschermende rechten.
  • Project, [pr`od[vz][e]kt], [pr`o`ud[vz][e]kt], ontwerp; (dwaas en onpractisch) plan.
  • Project, [pr[e]d[vz]`ekt], vooruitwerpen, projecteeren, ontwerpen, beramen, vooruitsteken; —ile, [pr[e]d[vz]`ekt(a)il], voortdrijvend, voortgedreven; subst. projectiel; —ion = ontwerp, vooruitspringing, projectie; —or = maker van (dwaze en onpractische) plannen; sciopticon; —ure = het vooruitsteken.
  • Prolapse, [pr[e]l`aps], Prolapsus, [pr[e]l`aps[e]s], uitzakking (Med.).