Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/204

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

188 Wanneer zijn staats werk hem 'n beetje ging vervelen, Ging hij met Elegast gezellig wat uit stelen. Dit vorstelijk vermaak heeft nog zeer lang bestaan, En vele heerschers hebben 't Karei nagedaan. Nu moet ik aan het slot in droeven klank bezingen De gruweldaden, die de Noren hier begingen. Uit Scandinavië kwam deze woeste bent, Al plundrend,» brandend, roovend, moordend, zonder end. Hun Vikings leidden deze niets-ontziende krijgers, Zij teisterden ons land, bloeddorstiger dan tijgers. 't Was ijslijk. En je denkt, wanneer je daarvan leest: Wat was dat schit'rend voor de bioskoop geweest. Godfried <de Noorman, door den vorst tot graaf verheven, Bezorgde d' armen Friezen een verschriklijk leven. Hij gaf hun, na een opstand, elk een eigen strop, Te dragen óm den nek; toen pasten zij wel op! Want iedereen begreep, als hij maar even stout was, Dat hij er in een minhnum van tijd om koud was. En nog loopt menig stervling, tot zijn staag verdriet, Met zulk een strop bekneld, ofschoon men 't touw niet ziet. Bij Leuven zijn de Noren eindelijk verslagen. Die stad zag nóg een keer zoo'n bende, in later dagen VIJFDE ZANG. H E T GRAAFSCHAP H O L L A N D . — DIRK I, DIRK H , DIRK IH, E N Z . — D E KRUISTOCHTEN. — P E T E R D E HERMIET. — D E T O C H T N A A R DAMIATE. 't Waren donkre, droeve dagen, Nimmer vrij van oorlogsplagen, 't Was krakeelen keer op keer Tusschen Bisschop, Graaf en Heer. van hennep.

Nu spreidt een droef tafreel zich voor mijn blikken uit, En klagelijke klanken klinken van mijn luit. Het was een tijd van twisten, ijverzucht en veeten, Waarin haast alle helden Dirk of Willem heetten, Vandaar de nationale plaag: het dirkenwee, Daar kwelt elk onderwijzer eiken leerling mee, Want al die Dirken dient hij op te kunnen noemen Met zijn regeeringstijd, en wié zich kan beroemen, Ze allen, zonder in zijn boek te hoeven zien, Vlot op te kunnen dreunen, krijgt van meester tien. Zoo leert de jeugd al vroeg zijn schooltijd te verknoeien, En de Geschiedenis hartgrondig te verfoeien,