Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/224

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

208 Nu zijn we met koophaas tevreden; 't Is niet zoo poëtisch, helaas! Hij is i n het huwlijk getreden, Maar wij hebben niettemin haas. Ja, er zijn er, die vielen — en trouwden! Zij werden — of worden — Papa's, Maar dat heeft hen goddank niet weerhouden Van het heilige Feest van den Haas. In streng vegetarische kringen Beschouwt men dit eten als „aas", Wij zijn niet als zij, en wij zingen Met geestdrift den lof van den haas. Wij zijn geen diep-droomende dichters, Die het leven bezien door een waas, We eten gewoonlijk wat lichters, Maar eens i n het jaar is het: haas! Wat geeft er in tijden van smarte Weer levensmoed, steun en soelaas? Dat is — niet zoo'n boutj' „a la carte," Maar 'n deeglijke maaltijd van haas. Met vettige visch en pasteien, Met puddingen, taarten of vla's — Laat andren zich daarmee vermeien, 't Is ons hier te doen om den haas. Het beest van de wijde terreinen, Die soms prikkeldraad afsloot, of gaas, Moet i n onze magen verdwijnen — Dat is eenmaal 't lot van den haas. Ja, met moeite bedwingen wij kreten Van vreugde, en luide hoera's, Wanneer wij zoo zitten te eten Van Brinkmann's voortreflijken haas. Dat 't varken de mesthoop bewerke, Dat het rund vrij het weiland begraz' Dat de kip zich met wurmen versterke — Wij, mannen, wij eten den haas!